Vervoeging van afvriezen
Onbepaalde wijs (infinitief): afvriezen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het vriest af
- zij vriezen af
Present
- he/she/it disdains
- they disdain
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het vroor af
- zij vroren af
Simple past
- he/she/it disdained
- they disdained
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft afgevroren
- zij hebben afgevroren
Present perfect
- he/she/it has disdained
- they have disdained
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had afgevroren
- zij hadden afgevroren
Past perfect
- he/she/it had disdained
- they had disdained
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal afvriezen
- zij zult afvriezen
Future
- he/she/it will disdain
- they will disdain
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal afgevroren hebben
- zij zult afgevroren hebben
Future perfect
- he/she/it will have disdained
- they will have disdained
Conditionalis I
- hij/zij/het zal afvriezen
- zij zullen afvriezen
Conditional present
- he/she/it would disdain
- they would disdain
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben afgevroren
- zij zullen hebben afgevroren
Conditional perfect
- he/she/it would have disdained
- they would have disdained