Vervoeging van afvuren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vuur af
  • jij vuurt af
  • hij/zij/het vuurt af
  • wij vuren af
  • jullie vuren af
  • zij vuren af

Present

  • I discharge
  • you discharge
  • he/she/it discharges
  • we discharge
  • you discharge
  • they discharge

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vuurde af
  • jij vuurde af
  • hij/zij/het vuurde af
  • wij vuurden af
  • jullie vuurden af
  • zij vuurden af

Simple past

  • I discharged
  • you discharged
  • he/she/it discharged
  • we discharged
  • you discharged
  • they discharged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgevuurd
  • jij hebt afgevuurd
  • hij/zij/het heeft afgevuurd
  • wij hebben afgevuurd
  • jullie hebben afgevuurd
  • zij hebben afgevuurd

Present perfect

  • I have discharged
  • you have discharged
  • he/she/it has discharged
  • we have discharged
  • you have discharged
  • they have discharged

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgevuurd
  • jij had afgevuurd
  • hij/zij/het had afgevuurd
  • wij hadden afgevuurd
  • jullie hadden afgevuurd
  • zij hadden afgevuurd

Past perfect

  • I had discharged
  • you had discharged
  • he/she/it had discharged
  • we had discharged
  • you had discharged
  • they had discharged

Toekomende tijd I

  • ik zal afvuren
  • jij zult afvuren
  • hij/zij/het zal afvuren
  • wij zullen afvuren
  • jullie zullen afvuren
  • zij zullen afvuren

Future

  • I will discharge
  • you will discharge
  • he/she/it will discharge
  • we will discharge
  • you will discharge
  • they will discharge

Toekomende tijd II

  • ik zal afgevuurd hebben
  • jij zult afgevuurd hebben
  • hij/zij/het zal afgevuurd hebben
  • wij zullen afgevuurd hebben
  • jullie zullen afgevuurd hebben
  • zij zullen afgevuurd hebben

Future perfect

  • I will have discharged
  • you will have discharged
  • he/she/it will have discharged
  • we will have discharged
  • you will have discharged
  • they will have discharged

Conditionalis I

  • ik zou afvuren
  • jij zou afvuren
  • hij/zij/het zou afvuren
  • wij zouden afvuren
  • jullie zouden afvuren
  • zij zouden afvuren

Conditional present

  • I would discharge
  • you would discharge
  • he/she/it would discharge
  • we would discharge
  • you would discharge
  • they would discharge

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgevuurd
  • jij zou hebben afgevuurd
  • hij/zij/het zou hebben afgevuurd
  • wij zouden hebben afgevuurd
  • jullie zouden hebben afgevuurd
  • zij zouden hebben afgevuurd

Conditional perfect

  • I would have discharged
  • you would have discharged
  • he/she/it would have discharged
  • we would have discharged
  • you would have discharged
  • they would have discharged

Imperatief

  • jij vuur af
  • jullie vuurt af

Imperative

  • you discharge
  • you discharge

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afvuren