Vervoeging van afwennen
Onbepaalde wijs (infinitief): afwennen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wen af
- jij went af
- hij/zij/het went af
- wij wennen af
- jullie wennen af
- zij wennen af
Present
- I teach
- you teach
- he/she/it teaches
- we teach
- you teach
- they teach
Onvoltooid verleden tijd
- ik wende af
- jij wende af
- hij/zij/het wende af
- wij wenden af
- jullie wenden af
- zij wenden af
Simple past
- I taught
- you taught
- he/she/it taught
- we taught
- you taught
- they taught
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgewend
- jij hebt afgewend
- hij/zij/het heeft afgewend
- wij hebben afgewend
- jullie hebben afgewend
- zij hebben afgewend
Present perfect
- I have taught
- you have taught
- he/she/it has taught
- we have taught
- you have taught
- they have taught
Voltooid verleden tijd
- ik had afgewend
- jij had afgewend
- hij/zij/het had afgewend
- wij hadden afgewend
- jullie hadden afgewend
- zij hadden afgewend
Past perfect
- I had taught
- you had taught
- he/she/it had taught
- we had taught
- you had taught
- they had taught
Toekomende tijd I
- ik zal afwennen
- jij zult afwennen
- hij/zij/het zal afwennen
- wij zullen afwennen
- jullie zullen afwennen
- zij zullen afwennen
Future
- I will teach
- you will teach
- he/she/it will teach
- we will teach
- you will teach
- they will teach
Toekomende tijd II
- ik zal afgewend hebben
- jij zult afgewend hebben
- hij/zij/het zal afgewend hebben
- wij zullen afgewend hebben
- jullie zullen afgewend hebben
- zij zullen afgewend hebben
Future perfect
- I will have taught
- you will have taught
- he/she/it will have taught
- we will have taught
- you will have taught
- they will have taught
Conditionalis I
- ik zou afwennen
- jij zou afwennen
- hij/zij/het zou afwennen
- wij zouden afwennen
- jullie zouden afwennen
- zij zouden afwennen
Conditional present
- I would teach
- you would teach
- he/she/it would teach
- we would teach
- you would teach
- they would teach
Conditionalis II
- ik zou hebben afgewend
- jij zou hebben afgewend
- hij/zij/het zou hebben afgewend
- wij zouden hebben afgewend
- jullie zouden hebben afgewend
- zij zouden hebben afgewend
Conditional perfect
- I would have taught
- you would have taught
- he/she/it would have taught
- we would have taught
- you would have taught
- they would have taught
Imperatief
- jij wen af
- jullie went af
Imperative
- you teach
- you teach