Vervoeging van bastaarderen
Onbepaalde wijs (infinitief): bastaarderen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bastaardeer
- jij bastaardeert
- hij/zij/het bastaardeert
- wij bastaarderen
- jullie bastaarderen
- zij bastaarderen
Present
- I cross
- you cross
- he/she/it crosses
- we cross
- you cross
- they cross
Onvoltooid verleden tijd
- ik bastaardeerde
- jij bastaardeerde
- hij/zij/het bastaardeerde
- wij bastaardeerden
- jullie bastaardeerden
- zij bastaardeerden
Simple past
- I crossed
- you crossed
- he/she/it crossed
- we crossed
- you crossed
- they crossed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebastaardeerd
- jij hebt gebastaardeerd
- hij/zij/het heeft gebastaardeerd
- wij hebben gebastaardeerd
- jullie hebben gebastaardeerd
- zij hebben gebastaardeerd
Present perfect
- I have crossed
- you have crossed
- he/she/it has crossed
- we have crossed
- you have crossed
- they have crossed
Voltooid verleden tijd
- ik had gebastaardeerd
- jij had gebastaardeerd
- hij/zij/het had gebastaardeerd
- wij hadden gebastaardeerd
- jullie hadden gebastaardeerd
- zij hadden gebastaardeerd
Past perfect
- I had crossed
- you had crossed
- he/she/it had crossed
- we had crossed
- you had crossed
- they had crossed
Toekomende tijd I
- ik zal bastaarderen
- jij zult bastaarderen
- hij/zij/het zal bastaarderen
- wij zullen bastaarderen
- jullie zullen bastaarderen
- zij zullen bastaarderen
Future
- I will cross
- you will cross
- he/she/it will cross
- we will cross
- you will cross
- they will cross
Toekomende tijd II
- ik zal gebastaardeerd hebben
- jij zult gebastaardeerd hebben
- hij/zij/het zal gebastaardeerd hebben
- wij zullen gebastaardeerd hebben
- jullie zullen gebastaardeerd hebben
- zij zullen gebastaardeerd hebben
Future perfect
- I will have crossed
- you will have crossed
- he/she/it will have crossed
- we will have crossed
- you will have crossed
- they will have crossed
Conditionalis I
- ik zou bastaarderen
- jij zou bastaarderen
- hij/zij/het zou bastaarderen
- wij zouden bastaarderen
- jullie zouden bastaarderen
- zij zouden bastaarderen
Conditional present
- I would cross
- you would cross
- he/she/it would cross
- we would cross
- you would cross
- they would cross
Conditionalis II
- ik zou hebben gebastaardeerd
- jij zou hebben gebastaardeerd
- hij/zij/het zou hebben gebastaardeerd
- wij zouden hebben gebastaardeerd
- jullie zouden hebben gebastaardeerd
- zij zouden hebben gebastaardeerd
Conditional perfect
- I would have crossed
- you would have crossed
- he/she/it would have crossed
- we would have crossed
- you would have crossed
- they would have crossed
Imperatief
- jij bastaardeer
- jullie bastaardeert
Imperative
- you cross
- you cross