Vervoeging van bekladden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beklad
  • jij bekladt
  • hij/zij/het bekladt
  • wij bekladden
  • jullie bekladden
  • zij bekladden

Present

  • I besmirch
  • you besmirch
  • he/she/it besmirches
  • we besmirch
  • you besmirch
  • they besmirch

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekladde
  • jij bekladde
  • hij/zij/het bekladde
  • wij bekladden
  • jullie bekladden
  • zij bekladden

Simple past

  • I besmirched
  • you besmirched
  • he/she/it besmirched
  • we besmirched
  • you besmirched
  • they besmirched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beklad
  • jij hebt beklad
  • hij/zij/het heeft beklad
  • wij hebben beklad
  • jullie hebben beklad
  • zij hebben beklad

Present perfect

  • I have besmirched
  • you have besmirched
  • he/she/it has besmirched
  • we have besmirched
  • you have besmirched
  • they have besmirched

Voltooid verleden tijd

  • ik had beklad
  • jij had beklad
  • hij/zij/het had beklad
  • wij hadden beklad
  • jullie hadden beklad
  • zij hadden beklad

Past perfect

  • I had besmirched
  • you had besmirched
  • he/she/it had besmirched
  • we had besmirched
  • you had besmirched
  • they had besmirched

Toekomende tijd I

  • ik zal bekladden
  • jij zult bekladden
  • hij/zij/het zal bekladden
  • wij zullen bekladden
  • jullie zullen bekladden
  • zij zullen bekladden

Future

  • I will besmirch
  • you will besmirch
  • he/she/it will besmirch
  • we will besmirch
  • you will besmirch
  • they will besmirch

Toekomende tijd II

  • ik zal beklad hebben
  • jij zult beklad hebben
  • hij/zij/het zal beklad hebben
  • wij zullen beklad hebben
  • jullie zullen beklad hebben
  • zij zullen beklad hebben

Future perfect

  • I will have besmirched
  • you will have besmirched
  • he/she/it will have besmirched
  • we will have besmirched
  • you will have besmirched
  • they will have besmirched

Conditionalis I

  • ik zou bekladden
  • jij zou bekladden
  • hij/zij/het zou bekladden
  • wij zouden bekladden
  • jullie zouden bekladden
  • zij zouden bekladden

Conditional present

  • I would besmirch
  • you would besmirch
  • he/she/it would besmirch
  • we would besmirch
  • you would besmirch
  • they would besmirch

Conditionalis II

  • ik zou hebben beklad
  • jij zou hebben beklad
  • hij/zij/het zou hebben beklad
  • wij zouden hebben beklad
  • jullie zouden hebben beklad
  • zij zouden hebben beklad

Conditional perfect

  • I would have besmirched
  • you would have besmirched
  • he/she/it would have besmirched
  • we would have besmirched
  • you would have besmirched
  • they would have besmirched

Imperatief

  • jij beklad
  • jullie bekladt

Imperative

  • you besmirch
  • you besmirch

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bekladden