Vervoeging van beschieten

Onbepaalde wijs (infinitief): beschieten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beschiet
  • jij beschiet
  • hij/zij/het beschiet
  • wij beschieten
  • jullie beschieten
  • zij beschieten

Present

  • I board
  • you board
  • he/she/it boards
  • we board
  • you board
  • they board

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beschoot
  • jij beschoot
  • hij/zij/het beschoot
  • wij beschoten
  • jullie beschoten
  • zij beschoten

Simple past

  • I boarded
  • you boarded
  • he/she/it boarded
  • we boarded
  • you boarded
  • they boarded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beschoten
  • jij hebt beschoten
  • hij/zij/het heeft beschoten
  • wij hebben beschoten
  • jullie hebben beschoten
  • zij hebben beschoten

Present perfect

  • I have boarded
  • you have boarded
  • he/she/it has boarded
  • we have boarded
  • you have boarded
  • they have boarded

Voltooid verleden tijd

  • ik had beschoten
  • jij had beschoten
  • hij/zij/het had beschoten
  • wij hadden beschoten
  • jullie hadden beschoten
  • zij hadden beschoten

Past perfect

  • I had boarded
  • you had boarded
  • he/she/it had boarded
  • we had boarded
  • you had boarded
  • they had boarded

Toekomende tijd I

  • ik zal beschieten
  • jij zult beschieten
  • hij/zij/het zal beschieten
  • wij zullen beschieten
  • jullie zullen beschieten
  • zij zullen beschieten

Future

  • I will board
  • you will board
  • he/she/it will board
  • we will board
  • you will board
  • they will board

Toekomende tijd II

  • ik zal beschoten hebben
  • jij zult beschoten hebben
  • hij/zij/het zal beschoten hebben
  • wij zullen beschoten hebben
  • jullie zullen beschoten hebben
  • zij zullen beschoten hebben

Future perfect

  • I will have boarded
  • you will have boarded
  • he/she/it will have boarded
  • we will have boarded
  • you will have boarded
  • they will have boarded

Conditionalis I

  • ik zou beschieten
  • jij zou beschieten
  • hij/zij/het zou beschieten
  • wij zouden beschieten
  • jullie zouden beschieten
  • zij zouden beschieten

Conditional present

  • I would board
  • you would board
  • he/she/it would board
  • we would board
  • you would board
  • they would board

Conditionalis II

  • ik zou hebben beschoten
  • jij zou hebben beschoten
  • hij/zij/het zou hebben beschoten
  • wij zouden hebben beschoten
  • jullie zouden hebben beschoten
  • zij zouden hebben beschoten

Conditional perfect

  • I would have boarded
  • you would have boarded
  • he/she/it would have boarded
  • we would have boarded
  • you would have boarded
  • they would have boarded

Imperatief

  • jij beschiet
  • jullie beschiet

Imperative

  • you board
  • you board

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beschieten