Vervoeging van beschoeien
Onbepaalde wijs (infinitief): beschoeien
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beschoei
- jij beschoeit
- hij/zij/het beschoeit
- wij beschoeien
- jullie beschoeien
- zij beschoeien
Present
- I face
- you face
- he/she/it faces
- we face
- you face
- they face
Onvoltooid verleden tijd
- ik beschoeide
- jij beschoeide
- hij/zij/het beschoeide
- wij beschoeiden
- jullie beschoeiden
- zij beschoeiden
Simple past
- I faced
- you faced
- he/she/it faced
- we faced
- you faced
- they faced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beschoeid
- jij hebt beschoeid
- hij/zij/het heeft beschoeid
- wij hebben beschoeid
- jullie hebben beschoeid
- zij hebben beschoeid
Present perfect
- I have faced
- you have faced
- he/she/it has faced
- we have faced
- you have faced
- they have faced
Voltooid verleden tijd
- ik had beschoeid
- jij had beschoeid
- hij/zij/het had beschoeid
- wij hadden beschoeid
- jullie hadden beschoeid
- zij hadden beschoeid
Past perfect
- I had faced
- you had faced
- he/she/it had faced
- we had faced
- you had faced
- they had faced
Toekomende tijd I
- ik zal beschoeien
- jij zult beschoeien
- hij/zij/het zal beschoeien
- wij zullen beschoeien
- jullie zullen beschoeien
- zij zullen beschoeien
Future
- I will face
- you will face
- he/she/it will face
- we will face
- you will face
- they will face
Toekomende tijd II
- ik zal beschoeid hebben
- jij zult beschoeid hebben
- hij/zij/het zal beschoeid hebben
- wij zullen beschoeid hebben
- jullie zullen beschoeid hebben
- zij zullen beschoeid hebben
Future perfect
- I will have faced
- you will have faced
- he/she/it will have faced
- we will have faced
- you will have faced
- they will have faced
Conditionalis I
- ik zou beschoeien
- jij zou beschoeien
- hij/zij/het zou beschoeien
- wij zouden beschoeien
- jullie zouden beschoeien
- zij zouden beschoeien
Conditional present
- I would face
- you would face
- he/she/it would face
- we would face
- you would face
- they would face
Conditionalis II
- ik zou hebben beschoeid
- jij zou hebben beschoeid
- hij/zij/het zou hebben beschoeid
- wij zouden hebben beschoeid
- jullie zouden hebben beschoeid
- zij zouden hebben beschoeid
Conditional perfect
- I would have faced
- you would have faced
- he/she/it would have faced
- we would have faced
- you would have faced
- they would have faced
Imperatief
- jij beschoei
- jullie beschoeit
Imperative
- you face
- you face