Vervoeging van bezetten
Onbepaalde wijs (infinitief): bezetten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezet
- jij bezet
- hij/zij/het bezet
- wij bezetten
- jullie bezetten
- zij bezetten
Present
- I occupy
- you occupy
- he/she/it occupies
- we occupy
- you occupy
- they occupy
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezette
- jij bezette
- hij/zij/het bezette
- wij bezetten
- jullie bezetten
- zij bezetten
Simple past
- I occupied
- you occupied
- he/she/it occupied
- we occupied
- you occupied
- they occupied
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezet
- jij hebt bezet
- hij/zij/het heeft bezet
- wij hebben bezet
- jullie hebben bezet
- zij hebben bezet
Present perfect
- I have occupied
- you have occupied
- he/she/it has occupied
- we have occupied
- you have occupied
- they have occupied
Voltooid verleden tijd
- ik had bezet
- jij had bezet
- hij/zij/het had bezet
- wij hadden bezet
- jullie hadden bezet
- zij hadden bezet
Past perfect
- I had occupied
- you had occupied
- he/she/it had occupied
- we had occupied
- you had occupied
- they had occupied
Toekomende tijd I
- ik zal bezetten
- jij zult bezetten
- hij/zij/het zal bezetten
- wij zullen bezetten
- jullie zullen bezetten
- zij zullen bezetten
Future
- I will occupy
- you will occupy
- he/she/it will occupy
- we will occupy
- you will occupy
- they will occupy
Toekomende tijd II
- ik zal bezet hebben
- jij zult bezet hebben
- hij/zij/het zal bezet hebben
- wij zullen bezet hebben
- jullie zullen bezet hebben
- zij zullen bezet hebben
Future perfect
- I will have occupied
- you will have occupied
- he/she/it will have occupied
- we will have occupied
- you will have occupied
- they will have occupied
Conditionalis I
- ik zou bezetten
- jij zou bezetten
- hij/zij/het zou bezetten
- wij zouden bezetten
- jullie zouden bezetten
- zij zouden bezetten
Conditional present
- I would occupy
- you would occupy
- he/she/it would occupy
- we would occupy
- you would occupy
- they would occupy
Conditionalis II
- ik zou hebben bezet
- jij zou hebben bezet
- hij/zij/het zou hebben bezet
- wij zouden hebben bezet
- jullie zouden hebben bezet
- zij zouden hebben bezet
Conditional perfect
- I would have occupied
- you would have occupied
- he/she/it would have occupied
- we would have occupied
- you would have occupied
- they would have occupied
Imperatief
- jij bezet
- jullie bezet
Imperative
- you occupy
- you occupy