Vervoeging van bijwonen
Onbepaalde wijs (infinitief): bijwonen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik woon bij
- jij woont bij
- hij/zij/het woont bij
- wij wonen bij
- jullie wonen bij
- zij wonen bij
Present
- I attend
- you attend
- he/she/it attends
- we attend
- you attend
- they attend
Onvoltooid verleden tijd
- ik woonde bij
- jij woonde bij
- hij/zij/het woonde bij
- wij woonden bij
- jullie woonden bij
- zij woonden bij
Simple past
- I attended
- you attended
- he/she/it attended
- we attended
- you attended
- they attended
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgewoond
- jij hebt bijgewoond
- hij/zij/het heeft bijgewoond
- wij hebben bijgewoond
- jullie hebben bijgewoond
- zij hebben bijgewoond
Present perfect
- I have attended
- you have attended
- he/she/it has attended
- we have attended
- you have attended
- they have attended
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgewoond
- jij had bijgewoond
- hij/zij/het had bijgewoond
- wij hadden bijgewoond
- jullie hadden bijgewoond
- zij hadden bijgewoond
Past perfect
- I had attended
- you had attended
- he/she/it had attended
- we had attended
- you had attended
- they had attended
Toekomende tijd I
- ik zal bijwonen
- jij zult bijwonen
- hij/zij/het zal bijwonen
- wij zullen bijwonen
- jullie zullen bijwonen
- zij zullen bijwonen
Future
- I will attend
- you will attend
- he/she/it will attend
- we will attend
- you will attend
- they will attend
Toekomende tijd II
- ik zal bijgewoond hebben
- jij zult bijgewoond hebben
- hij/zij/het zal bijgewoond hebben
- wij zullen bijgewoond hebben
- jullie zullen bijgewoond hebben
- zij zullen bijgewoond hebben
Future perfect
- I will have attended
- you will have attended
- he/she/it will have attended
- we will have attended
- you will have attended
- they will have attended
Conditionalis I
- ik zou bijwonen
- jij zou bijwonen
- hij/zij/het zou bijwonen
- wij zouden bijwonen
- jullie zouden bijwonen
- zij zouden bijwonen
Conditional present
- I would attend
- you would attend
- he/she/it would attend
- we would attend
- you would attend
- they would attend
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgewoond
- jij zou hebben bijgewoond
- hij/zij/het zou hebben bijgewoond
- wij zouden hebben bijgewoond
- jullie zouden hebben bijgewoond
- zij zouden hebben bijgewoond
Conditional perfect
- I would have attended
- you would have attended
- he/she/it would have attended
- we would have attended
- you would have attended
- they would have attended
Imperatief
- jij woon bij
- jullie woont bij
Imperative
- you attend
- you attend