Vervoeging van binnenbrengen

Onbepaalde wijs (infinitief): binnenbrengen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breng binnen
  • jij brengt binnen
  • hij/zij/het brengt binnen
  • wij brengen binnen
  • jullie brengen binnen
  • zij brengen binnen

Present

  • I pilot
  • you pilot
  • he/she/it pilots
  • we pilot
  • you pilot
  • they pilot

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bracht binnen
  • jij bracht binnen
  • hij/zij/het bracht binnen
  • wij brachten binnen
  • jullie brachten binnen
  • zij brachten binnen

Simple past

  • I piloted
  • you piloted
  • he/she/it piloted
  • we piloted
  • you piloted
  • they piloted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb binnengebracht
  • jij hebt binnengebracht
  • hij/zij/het heeft binnengebracht
  • wij hebben binnengebracht
  • jullie hebben binnengebracht
  • zij hebben binnengebracht

Present perfect

  • I have piloted
  • you have piloted
  • he/she/it has piloted
  • we have piloted
  • you have piloted
  • they have piloted

Voltooid verleden tijd

  • ik had binnengebracht
  • jij had binnengebracht
  • hij/zij/het had binnengebracht
  • wij hadden binnengebracht
  • jullie hadden binnengebracht
  • zij hadden binnengebracht

Past perfect

  • I had piloted
  • you had piloted
  • he/she/it had piloted
  • we had piloted
  • you had piloted
  • they had piloted

Toekomende tijd I

  • ik zal binnenbrengen
  • jij zult binnenbrengen
  • hij/zij/het zal binnenbrengen
  • wij zullen binnenbrengen
  • jullie zullen binnenbrengen
  • zij zullen binnenbrengen

Future

  • I will pilot
  • you will pilot
  • he/she/it will pilot
  • we will pilot
  • you will pilot
  • they will pilot

Toekomende tijd II

  • ik zal binnengebracht hebben
  • jij zult binnengebracht hebben
  • hij/zij/het zal binnengebracht hebben
  • wij zullen binnengebracht hebben
  • jullie zullen binnengebracht hebben
  • zij zullen binnengebracht hebben

Future perfect

  • I will have piloted
  • you will have piloted
  • he/she/it will have piloted
  • we will have piloted
  • you will have piloted
  • they will have piloted

Conditionalis I

  • ik zou binnenbrengen
  • jij zou binnenbrengen
  • hij/zij/het zou binnenbrengen
  • wij zouden binnenbrengen
  • jullie zouden binnenbrengen
  • zij zouden binnenbrengen

Conditional present

  • I would pilot
  • you would pilot
  • he/she/it would pilot
  • we would pilot
  • you would pilot
  • they would pilot

Conditionalis II

  • ik zou hebben binnengebracht
  • jij zou hebben binnengebracht
  • hij/zij/het zou hebben binnengebracht
  • wij zouden hebben binnengebracht
  • jullie zouden hebben binnengebracht
  • zij zouden hebben binnengebracht

Conditional perfect

  • I would have piloted
  • you would have piloted
  • he/she/it would have piloted
  • we would have piloted
  • you would have piloted
  • they would have piloted

Imperatief

  • jij breng binnen
  • jullie brengt binnen

Imperative

  • you pilot
  • you pilot

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van binnenbrengen