Vervoeging van blinddoeken
Onbepaalde wijs (infinitief): blinddoeken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blinddoek
- jij blinddoekt
- hij/zij/het blinddoekt
- wij blinddoeken
- jullie blinddoeken
- zij blinddoeken
Present
- I blindfold
- you blindfold
- he/she/it blindfolds
- we blindfold
- you blindfold
- they blindfold
Onvoltooid verleden tijd
- ik blinddoekte
- jij blinddoekte
- hij/zij/het blinddoekte
- wij blinddoekten
- jullie blinddoekten
- zij blinddoekten
Simple past
- I blindfolded
- you blindfolded
- he/she/it blindfolded
- we blindfolded
- you blindfolded
- they blindfolded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblinddoekt
- jij hebt geblinddoekt
- hij/zij/het heeft geblinddoekt
- wij hebben geblinddoekt
- jullie hebben geblinddoekt
- zij hebben geblinddoekt
Present perfect
- I have blindfolded
- you have blindfolded
- he/she/it has blindfolded
- we have blindfolded
- you have blindfolded
- they have blindfolded
Voltooid verleden tijd
- ik had geblinddoekt
- jij had geblinddoekt
- hij/zij/het had geblinddoekt
- wij hadden geblinddoekt
- jullie hadden geblinddoekt
- zij hadden geblinddoekt
Past perfect
- I had blindfolded
- you had blindfolded
- he/she/it had blindfolded
- we had blindfolded
- you had blindfolded
- they had blindfolded
Toekomende tijd I
- ik zal blinddoeken
- jij zult blinddoeken
- hij/zij/het zal blinddoeken
- wij zullen blinddoeken
- jullie zullen blinddoeken
- zij zullen blinddoeken
Future
- I will blindfold
- you will blindfold
- he/she/it will blindfold
- we will blindfold
- you will blindfold
- they will blindfold
Toekomende tijd II
- ik zal geblinddoekt hebben
- jij zult geblinddoekt hebben
- hij/zij/het zal geblinddoekt hebben
- wij zullen geblinddoekt hebben
- jullie zullen geblinddoekt hebben
- zij zullen geblinddoekt hebben
Future perfect
- I will have blindfolded
- you will have blindfolded
- he/she/it will have blindfolded
- we will have blindfolded
- you will have blindfolded
- they will have blindfolded
Conditionalis I
- ik zou blinddoeken
- jij zou blinddoeken
- hij/zij/het zou blinddoeken
- wij zouden blinddoeken
- jullie zouden blinddoeken
- zij zouden blinddoeken
Conditional present
- I would blindfold
- you would blindfold
- he/she/it would blindfold
- we would blindfold
- you would blindfold
- they would blindfold
Conditionalis II
- ik zou hebben geblinddoekt
- jij zou hebben geblinddoekt
- hij/zij/het zou hebben geblinddoekt
- wij zouden hebben geblinddoekt
- jullie zouden hebben geblinddoekt
- zij zouden hebben geblinddoekt
Conditional perfect
- I would have blindfolded
- you would have blindfolded
- he/she/it would have blindfolded
- we would have blindfolded
- you would have blindfolded
- they would have blindfolded
Imperatief
- jij blinddoek
- jullie blinddoekt
Imperative
- you blindfold
- you blindfold