Vervoeging van buitenlaten
Onbepaalde wijs (infinitief): buitenlaten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laat buiten
- jij laat buiten
- hij/zij/het laat buiten
- wij laten buiten
- jullie laten buiten
- zij laten buiten
Present
- I except
- you except
- he/she/it excepts
- we except
- you except
- they except
Onvoltooid verleden tijd
- ik liet buiten
- jij liet buiten
- hij/zij/het liet buiten
- wij lieten buiten
- jullie lieten buiten
- zij lieten buiten
Simple past
- I excepted
- you excepted
- he/she/it excepted
- we excepted
- you excepted
- they excepted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb buitengelaten
- jij hebt buitengelaten
- hij/zij/het heeft buitengelaten
- wij hebben buitengelaten
- jullie hebben buitengelaten
- zij hebben buitengelaten
Present perfect
- I have excepted
- you have excepted
- he/she/it has excepted
- we have excepted
- you have excepted
- they have excepted
Voltooid verleden tijd
- ik had buitengelaten
- jij had buitengelaten
- hij/zij/het had buitengelaten
- wij hadden buitengelaten
- jullie hadden buitengelaten
- zij hadden buitengelaten
Past perfect
- I had excepted
- you had excepted
- he/she/it had excepted
- we had excepted
- you had excepted
- they had excepted
Toekomende tijd I
- ik zal buitenlaten
- jij zult buitenlaten
- hij/zij/het zal buitenlaten
- wij zullen buitenlaten
- jullie zullen buitenlaten
- zij zullen buitenlaten
Future
- I will except
- you will except
- he/she/it will except
- we will except
- you will except
- they will except
Toekomende tijd II
- ik zal buitengelaten hebben
- jij zult buitengelaten hebben
- hij/zij/het zal buitengelaten hebben
- wij zullen buitengelaten hebben
- jullie zullen buitengelaten hebben
- zij zullen buitengelaten hebben
Future perfect
- I will have excepted
- you will have excepted
- he/she/it will have excepted
- we will have excepted
- you will have excepted
- they will have excepted
Conditionalis I
- ik zou buitenlaten
- jij zou buitenlaten
- hij/zij/het zou buitenlaten
- wij zouden buitenlaten
- jullie zouden buitenlaten
- zij zouden buitenlaten
Conditional present
- I would except
- you would except
- he/she/it would except
- we would except
- you would except
- they would except
Conditionalis II
- ik zou hebben buitengelaten
- jij zou hebben buitengelaten
- hij/zij/het zou hebben buitengelaten
- wij zouden hebben buitengelaten
- jullie zouden hebben buitengelaten
- zij zouden hebben buitengelaten
Conditional perfect
- I would have excepted
- you would have excepted
- he/she/it would have excepted
- we would have excepted
- you would have excepted
- they would have excepted
Imperatief
- jij laat buiten
- jullie laat buiten
Imperative
- you except
- you except