Vervoeging van buitensluiten
Onbepaalde wijs (infinitief): buitensluiten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluit buiten
- jij sluit buiten
- hij/zij/het sluit buiten
- wij sluiten buiten
- jullie sluiten buiten
- zij sluiten buiten
Present
- I exclude
- you exclude
- he/she/it excludes
- we exclude
- you exclude
- they exclude
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloot buiten
- jij sloot buiten
- hij/zij/het sloot buiten
- wij sloten buiten
- jullie sloten buiten
- zij sloten buiten
Simple past
- I excluded
- you excluded
- he/she/it excluded
- we excluded
- you excluded
- they excluded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb buitengesloten
- jij hebt buitengesloten
- hij/zij/het heeft buitengesloten
- wij hebben buitengesloten
- jullie hebben buitengesloten
- zij hebben buitengesloten
Present perfect
- I have excluded
- you have excluded
- he/she/it has excluded
- we have excluded
- you have excluded
- they have excluded
Voltooid verleden tijd
- ik had buitengesloten
- jij had buitengesloten
- hij/zij/het had buitengesloten
- wij hadden buitengesloten
- jullie hadden buitengesloten
- zij hadden buitengesloten
Past perfect
- I had excluded
- you had excluded
- he/she/it had excluded
- we had excluded
- you had excluded
- they had excluded
Toekomende tijd I
- ik zal buitensluiten
- jij zult buitensluiten
- hij/zij/het zal buitensluiten
- wij zullen buitensluiten
- jullie zullen buitensluiten
- zij zullen buitensluiten
Future
- I will exclude
- you will exclude
- he/she/it will exclude
- we will exclude
- you will exclude
- they will exclude
Toekomende tijd II
- ik zal buitengesloten hebben
- jij zult buitengesloten hebben
- hij/zij/het zal buitengesloten hebben
- wij zullen buitengesloten hebben
- jullie zullen buitengesloten hebben
- zij zullen buitengesloten hebben
Future perfect
- I will have excluded
- you will have excluded
- he/she/it will have excluded
- we will have excluded
- you will have excluded
- they will have excluded
Conditionalis I
- ik zou buitensluiten
- jij zou buitensluiten
- hij/zij/het zou buitensluiten
- wij zouden buitensluiten
- jullie zouden buitensluiten
- zij zouden buitensluiten
Conditional present
- I would exclude
- you would exclude
- he/she/it would exclude
- we would exclude
- you would exclude
- they would exclude
Conditionalis II
- ik zou hebben buitengesloten
- jij zou hebben buitengesloten
- hij/zij/het zou hebben buitengesloten
- wij zouden hebben buitengesloten
- jullie zouden hebben buitengesloten
- zij zouden hebben buitengesloten
Conditional perfect
- I would have excluded
- you would have excluded
- he/she/it would have excluded
- we would have excluded
- you would have excluded
- they would have excluded
Imperatief
- jij sluit buiten
- jullie sluit buiten
Imperative
- you exclude
- you exclude