Vervoeging van clusteren

Vertaling: to group

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik cluster
  • jij clustert
  • hij/zij/het clustert
  • wij clusteren
  • jullie clusteren
  • zij clusteren

Present

  • I group
  • you group
  • he/she/it groups
  • we group
  • you group
  • they group

Onvoltooid verleden tijd

  • ik clusterde
  • jij clusterde
  • hij/zij/het clusterde
  • wij clusterden
  • jullie clusterden
  • zij clusterden

Simple past

  • I grouped
  • you grouped
  • he/she/it grouped
  • we grouped
  • you grouped
  • they grouped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geclusterd
  • jij hebt geclusterd
  • hij/zij/het heeft geclusterd
  • wij hebben geclusterd
  • jullie hebben geclusterd
  • zij hebben geclusterd

Present perfect

  • I have grouped
  • you have grouped
  • he/she/it has grouped
  • we have grouped
  • you have grouped
  • they have grouped

Voltooid verleden tijd

  • ik had geclusterd
  • jij had geclusterd
  • hij/zij/het had geclusterd
  • wij hadden geclusterd
  • jullie hadden geclusterd
  • zij hadden geclusterd

Past perfect

  • I had grouped
  • you had grouped
  • he/she/it had grouped
  • we had grouped
  • you had grouped
  • they had grouped

Toekomende tijd I

  • ik zal clusteren
  • jij zult clusteren
  • hij/zij/het zal clusteren
  • wij zullen clusteren
  • jullie zullen clusteren
  • zij zullen clusteren

Future

  • I will group
  • you will group
  • he/she/it will group
  • we will group
  • you will group
  • they will group

Toekomende tijd II

  • ik zal geclusterd hebben
  • jij zult geclusterd hebben
  • hij/zij/het zal geclusterd hebben
  • wij zullen geclusterd hebben
  • jullie zullen geclusterd hebben
  • zij zullen geclusterd hebben

Future perfect

  • I will have grouped
  • you will have grouped
  • he/she/it will have grouped
  • we will have grouped
  • you will have grouped
  • they will have grouped

Conditionalis I

  • ik zou clusteren
  • jij zou clusteren
  • hij/zij/het zou clusteren
  • wij zouden clusteren
  • jullie zouden clusteren
  • zij zouden clusteren

Conditional present

  • I would group
  • you would group
  • he/she/it would group
  • we would group
  • you would group
  • they would group

Conditionalis II

  • ik zou hebben geclusterd
  • jij zou hebben geclusterd
  • hij/zij/het zou hebben geclusterd
  • wij zouden hebben geclusterd
  • jullie zouden hebben geclusterd
  • zij zouden hebben geclusterd

Conditional perfect

  • I would have grouped
  • you would have grouped
  • he/she/it would have grouped
  • we would have grouped
  • you would have grouped
  • they would have grouped

Imperatief

  • jij cluster
  • jullie clustert

Imperative

  • you group
  • you group

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van clusteren