Vervoeging van compartimenteren
Onbepaalde wijs (infinitief): compartimenteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik compartimenteer
- jij compartimenteert
- hij/zij/het compartimenteert
- wij compartimenteren
- jullie compartimenteren
- zij compartimenteren
Present
- I partition
- you partition
- he/she/it partitions
- we partition
- you partition
- they partition
Onvoltooid verleden tijd
- ik compartimenteerde
- jij compartimenteerde
- hij/zij/het compartimenteerde
- wij compartimenteerden
- jullie compartimenteerden
- zij compartimenteerden
Simple past
- I partitioned
- you partitioned
- he/she/it partitioned
- we partitioned
- you partitioned
- they partitioned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecompartimenteerd
- jij hebt gecompartimenteerd
- hij/zij/het heeft gecompartimenteerd
- wij hebben gecompartimenteerd
- jullie hebben gecompartimenteerd
- zij hebben gecompartimenteerd
Present perfect
- I have partitioned
- you have partitioned
- he/she/it has partitioned
- we have partitioned
- you have partitioned
- they have partitioned
Voltooid verleden tijd
- ik had gecompartimenteerd
- jij had gecompartimenteerd
- hij/zij/het had gecompartimenteerd
- wij hadden gecompartimenteerd
- jullie hadden gecompartimenteerd
- zij hadden gecompartimenteerd
Past perfect
- I had partitioned
- you had partitioned
- he/she/it had partitioned
- we had partitioned
- you had partitioned
- they had partitioned
Toekomende tijd I
- ik zal compartimenteren
- jij zult compartimenteren
- hij/zij/het zal compartimenteren
- wij zullen compartimenteren
- jullie zullen compartimenteren
- zij zullen compartimenteren
Future
- I will partition
- you will partition
- he/she/it will partition
- we will partition
- you will partition
- they will partition
Toekomende tijd II
- ik zal gecompartimenteerd hebben
- jij zult gecompartimenteerd hebben
- hij/zij/het zal gecompartimenteerd hebben
- wij zullen gecompartimenteerd hebben
- jullie zullen gecompartimenteerd hebben
- zij zullen gecompartimenteerd hebben
Future perfect
- I will have partitioned
- you will have partitioned
- he/she/it will have partitioned
- we will have partitioned
- you will have partitioned
- they will have partitioned
Conditionalis I
- ik zou compartimenteren
- jij zou compartimenteren
- hij/zij/het zou compartimenteren
- wij zouden compartimenteren
- jullie zouden compartimenteren
- zij zouden compartimenteren
Conditional present
- I would partition
- you would partition
- he/she/it would partition
- we would partition
- you would partition
- they would partition
Conditionalis II
- ik zou hebben gecompartimenteerd
- jij zou hebben gecompartimenteerd
- hij/zij/het zou hebben gecompartimenteerd
- wij zouden hebben gecompartimenteerd
- jullie zouden hebben gecompartimenteerd
- zij zouden hebben gecompartimenteerd
Conditional perfect
- I would have partitioned
- you would have partitioned
- he/she/it would have partitioned
- we would have partitioned
- you would have partitioned
- they would have partitioned
Imperatief
- jij compartimenteer
- jullie compartimenteert
Imperative
- you partition
- you partition