Vervoeging van composteren
Onbepaalde wijs (infinitief): composteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik composteer
- jij composteert
- hij/zij/het composteert
- wij composteren
- jullie composteren
- zij composteren
Present
- I compost
- you compost
- he/she/it composts
- we compost
- you compost
- they compost
Onvoltooid verleden tijd
- ik composteerde
- jij composteerde
- hij/zij/het composteerde
- wij composteerden
- jullie composteerden
- zij composteerden
Simple past
- I composted
- you composted
- he/she/it composted
- we composted
- you composted
- they composted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecomposteerd
- jij hebt gecomposteerd
- hij/zij/het heeft gecomposteerd
- wij hebben gecomposteerd
- jullie hebben gecomposteerd
- zij hebben gecomposteerd
Present perfect
- I have composted
- you have composted
- he/she/it has composted
- we have composted
- you have composted
- they have composted
Voltooid verleden tijd
- ik had gecomposteerd
- jij had gecomposteerd
- hij/zij/het had gecomposteerd
- wij hadden gecomposteerd
- jullie hadden gecomposteerd
- zij hadden gecomposteerd
Past perfect
- I had composted
- you had composted
- he/she/it had composted
- we had composted
- you had composted
- they had composted
Toekomende tijd I
- ik zal composteren
- jij zult composteren
- hij/zij/het zal composteren
- wij zullen composteren
- jullie zullen composteren
- zij zullen composteren
Future
- I will compost
- you will compost
- he/she/it will compost
- we will compost
- you will compost
- they will compost
Toekomende tijd II
- ik zal gecomposteerd hebben
- jij zult gecomposteerd hebben
- hij/zij/het zal gecomposteerd hebben
- wij zullen gecomposteerd hebben
- jullie zullen gecomposteerd hebben
- zij zullen gecomposteerd hebben
Future perfect
- I will have composted
- you will have composted
- he/she/it will have composted
- we will have composted
- you will have composted
- they will have composted
Conditionalis I
- ik zou composteren
- jij zou composteren
- hij/zij/het zou composteren
- wij zouden composteren
- jullie zouden composteren
- zij zouden composteren
Conditional present
- I would compost
- you would compost
- he/she/it would compost
- we would compost
- you would compost
- they would compost
Conditionalis II
- ik zou hebben gecomposteerd
- jij zou hebben gecomposteerd
- hij/zij/het zou hebben gecomposteerd
- wij zouden hebben gecomposteerd
- jullie zouden hebben gecomposteerd
- zij zouden hebben gecomposteerd
Conditional perfect
- I would have composted
- you would have composted
- he/she/it would have composted
- we would have composted
- you would have composted
- they would have composted
Imperatief
- jij composteer
- jullie composteert
Imperative
- you compost
- you compost