Vervoeging van culmineren
Onbepaalde wijs (infinitief): culmineren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het culmineert
- zij culmineren
Present
- he/she/it culminates
- they culminate
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het culmineerde
- zij culmineerden
Simple past
- he/she/it culminated
- they culminated
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geculmineerd
- zij hebben geculmineerd
Present perfect
- he/she/it has culminated
- they have culminated
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geculmineerd
- zij hadden geculmineerd
Past perfect
- he/she/it had culminated
- they had culminated
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal culmineren
- zij zult culmineren
Future
- he/she/it will culminate
- they will culminate
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geculmineerd hebben
- zij zult geculmineerd hebben
Future perfect
- he/she/it will have culminated
- they will have culminated
Conditionalis I
- hij/zij/het zal culmineren
- zij zullen culmineren
Conditional present
- he/she/it would culminate
- they would culminate
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geculmineerd
- zij zullen hebben geculmineerd
Conditional perfect
- he/she/it would have culminated
- they would have culminated