Vervoeging van desacraliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): desacraliseren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik desacraliseer
  • jij desacraliseert
  • hij/zij/het desacraliseert
  • wij desacraliseren
  • jullie desacraliseren
  • zij desacraliseren

Present

  • I deconsecrate
  • you deconsecrate
  • he/she/it deconsecrates
  • we deconsecrate
  • you deconsecrate
  • they deconsecrate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik desacraliseerde
  • jij desacraliseerde
  • hij/zij/het desacraliseerde
  • wij desacraliseerden
  • jullie desacraliseerden
  • zij desacraliseerden

Simple past

  • I deconsecrated
  • you deconsecrated
  • he/she/it deconsecrated
  • we deconsecrated
  • you deconsecrated
  • they deconsecrated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedesacraliseerd
  • jij hebt gedesacraliseerd
  • hij/zij/het heeft gedesacraliseerd
  • wij hebben gedesacraliseerd
  • jullie hebben gedesacraliseerd
  • zij hebben gedesacraliseerd

Present perfect

  • I have deconsecrated
  • you have deconsecrated
  • he/she/it has deconsecrated
  • we have deconsecrated
  • you have deconsecrated
  • they have deconsecrated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedesacraliseerd
  • jij had gedesacraliseerd
  • hij/zij/het had gedesacraliseerd
  • wij hadden gedesacraliseerd
  • jullie hadden gedesacraliseerd
  • zij hadden gedesacraliseerd

Past perfect

  • I had deconsecrated
  • you had deconsecrated
  • he/she/it had deconsecrated
  • we had deconsecrated
  • you had deconsecrated
  • they had deconsecrated

Toekomende tijd I

  • ik zal desacraliseren
  • jij zult desacraliseren
  • hij/zij/het zal desacraliseren
  • wij zullen desacraliseren
  • jullie zullen desacraliseren
  • zij zullen desacraliseren

Future

  • I will deconsecrate
  • you will deconsecrate
  • he/she/it will deconsecrate
  • we will deconsecrate
  • you will deconsecrate
  • they will deconsecrate

Toekomende tijd II

  • ik zal gedesacraliseerd hebben
  • jij zult gedesacraliseerd hebben
  • hij/zij/het zal gedesacraliseerd hebben
  • wij zullen gedesacraliseerd hebben
  • jullie zullen gedesacraliseerd hebben
  • zij zullen gedesacraliseerd hebben

Future perfect

  • I will have deconsecrated
  • you will have deconsecrated
  • he/she/it will have deconsecrated
  • we will have deconsecrated
  • you will have deconsecrated
  • they will have deconsecrated

Conditionalis I

  • ik zou desacraliseren
  • jij zou desacraliseren
  • hij/zij/het zou desacraliseren
  • wij zouden desacraliseren
  • jullie zouden desacraliseren
  • zij zouden desacraliseren

Conditional present

  • I would deconsecrate
  • you would deconsecrate
  • he/she/it would deconsecrate
  • we would deconsecrate
  • you would deconsecrate
  • they would deconsecrate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedesacraliseerd
  • jij zou hebben gedesacraliseerd
  • hij/zij/het zou hebben gedesacraliseerd
  • wij zouden hebben gedesacraliseerd
  • jullie zouden hebben gedesacraliseerd
  • zij zouden hebben gedesacraliseerd

Conditional perfect

  • I would have deconsecrated
  • you would have deconsecrated
  • he/she/it would have deconsecrated
  • we would have deconsecrated
  • you would have deconsecrated
  • they would have deconsecrated

Imperatief

  • jij desacraliseer
  • jullie desacraliseert

Imperative

  • you deconsecrate
  • you deconsecrate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van desacraliseren