Vervoeging van dogmatiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): dogmatiseren

Vertaling: to dogmatize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dogmatiseer
  • jij dogmatiseert
  • hij/zij/het dogmatiseert
  • wij dogmatiseren
  • jullie dogmatiseren
  • zij dogmatiseren

Present

  • I dogmatize
  • you dogmatize
  • he/she/it dogmatizes
  • we dogmatize
  • you dogmatize
  • they dogmatize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dogmatiseerde
  • jij dogmatiseerde
  • hij/zij/het dogmatiseerde
  • wij dogmatiseerden
  • jullie dogmatiseerden
  • zij dogmatiseerden

Simple past

  • I dogmatized
  • you dogmatized
  • he/she/it dogmatized
  • we dogmatized
  • you dogmatized
  • they dogmatized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedogmatiseerd
  • jij hebt gedogmatiseerd
  • hij/zij/het heeft gedogmatiseerd
  • wij hebben gedogmatiseerd
  • jullie hebben gedogmatiseerd
  • zij hebben gedogmatiseerd

Present perfect

  • I have dogmatized
  • you have dogmatized
  • he/she/it has dogmatized
  • we have dogmatized
  • you have dogmatized
  • they have dogmatized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedogmatiseerd
  • jij had gedogmatiseerd
  • hij/zij/het had gedogmatiseerd
  • wij hadden gedogmatiseerd
  • jullie hadden gedogmatiseerd
  • zij hadden gedogmatiseerd

Past perfect

  • I had dogmatized
  • you had dogmatized
  • he/she/it had dogmatized
  • we had dogmatized
  • you had dogmatized
  • they had dogmatized

Toekomende tijd I

  • ik zal dogmatiseren
  • jij zult dogmatiseren
  • hij/zij/het zal dogmatiseren
  • wij zullen dogmatiseren
  • jullie zullen dogmatiseren
  • zij zullen dogmatiseren

Future

  • I will dogmatize
  • you will dogmatize
  • he/she/it will dogmatize
  • we will dogmatize
  • you will dogmatize
  • they will dogmatize

Toekomende tijd II

  • ik zal gedogmatiseerd hebben
  • jij zult gedogmatiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gedogmatiseerd hebben
  • wij zullen gedogmatiseerd hebben
  • jullie zullen gedogmatiseerd hebben
  • zij zullen gedogmatiseerd hebben

Future perfect

  • I will have dogmatized
  • you will have dogmatized
  • he/she/it will have dogmatized
  • we will have dogmatized
  • you will have dogmatized
  • they will have dogmatized

Conditionalis I

  • ik zou dogmatiseren
  • jij zou dogmatiseren
  • hij/zij/het zou dogmatiseren
  • wij zouden dogmatiseren
  • jullie zouden dogmatiseren
  • zij zouden dogmatiseren

Conditional present

  • I would dogmatize
  • you would dogmatize
  • he/she/it would dogmatize
  • we would dogmatize
  • you would dogmatize
  • they would dogmatize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedogmatiseerd
  • jij zou hebben gedogmatiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gedogmatiseerd
  • wij zouden hebben gedogmatiseerd
  • jullie zouden hebben gedogmatiseerd
  • zij zouden hebben gedogmatiseerd

Conditional perfect

  • I would have dogmatized
  • you would have dogmatized
  • he/she/it would have dogmatized
  • we would have dogmatized
  • you would have dogmatized
  • they would have dogmatized

Imperatief

  • jij dogmatiseer
  • jullie dogmatiseert

Imperative

  • you dogmatize
  • you dogmatize