Vervoeging van dramatiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): dramatiseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dramatiseer
- jij dramatiseert
- hij/zij/het dramatiseert
- wij dramatiseren
- jullie dramatiseren
- zij dramatiseren
Present
- I dramatize
- you dramatize
- he/she/it dramatizes
- we dramatize
- you dramatize
- they dramatize
Onvoltooid verleden tijd
- ik dramatiseerde
- jij dramatiseerde
- hij/zij/het dramatiseerde
- wij dramatiseerden
- jullie dramatiseerden
- zij dramatiseerden
Simple past
- I dramatized
- you dramatized
- he/she/it dramatized
- we dramatized
- you dramatized
- they dramatized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedramatiseerd
- jij hebt gedramatiseerd
- hij/zij/het heeft gedramatiseerd
- wij hebben gedramatiseerd
- jullie hebben gedramatiseerd
- zij hebben gedramatiseerd
Present perfect
- I have dramatized
- you have dramatized
- he/she/it has dramatized
- we have dramatized
- you have dramatized
- they have dramatized
Voltooid verleden tijd
- ik had gedramatiseerd
- jij had gedramatiseerd
- hij/zij/het had gedramatiseerd
- wij hadden gedramatiseerd
- jullie hadden gedramatiseerd
- zij hadden gedramatiseerd
Past perfect
- I had dramatized
- you had dramatized
- he/she/it had dramatized
- we had dramatized
- you had dramatized
- they had dramatized
Toekomende tijd I
- ik zal dramatiseren
- jij zult dramatiseren
- hij/zij/het zal dramatiseren
- wij zullen dramatiseren
- jullie zullen dramatiseren
- zij zullen dramatiseren
Future
- I will dramatize
- you will dramatize
- he/she/it will dramatize
- we will dramatize
- you will dramatize
- they will dramatize
Toekomende tijd II
- ik zal gedramatiseerd hebben
- jij zult gedramatiseerd hebben
- hij/zij/het zal gedramatiseerd hebben
- wij zullen gedramatiseerd hebben
- jullie zullen gedramatiseerd hebben
- zij zullen gedramatiseerd hebben
Future perfect
- I will have dramatized
- you will have dramatized
- he/she/it will have dramatized
- we will have dramatized
- you will have dramatized
- they will have dramatized
Conditionalis I
- ik zou dramatiseren
- jij zou dramatiseren
- hij/zij/het zou dramatiseren
- wij zouden dramatiseren
- jullie zouden dramatiseren
- zij zouden dramatiseren
Conditional present
- I would dramatize
- you would dramatize
- he/she/it would dramatize
- we would dramatize
- you would dramatize
- they would dramatize
Conditionalis II
- ik zou hebben gedramatiseerd
- jij zou hebben gedramatiseerd
- hij/zij/het zou hebben gedramatiseerd
- wij zouden hebben gedramatiseerd
- jullie zouden hebben gedramatiseerd
- zij zouden hebben gedramatiseerd
Conditional perfect
- I would have dramatized
- you would have dramatized
- he/she/it would have dramatized
- we would have dramatized
- you would have dramatized
- they would have dramatized
Imperatief
- jij dramatiseer
- jullie dramatiseert
Imperative
- you dramatize
- you dramatize