Vervoeging van excommuniëren
Onbepaalde wijs (infinitief): excommuniëren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik excommunieer
- jij excommunieert
- hij/zij/het excommunieert
- wij excommuniëren
- jullie excommuniëren
- zij excommuniëren
Present
- I curse
- you curse
- he/she/it curses
- we curse
- you curse
- they curse
Onvoltooid verleden tijd
- ik excommunieerde
- jij excommunieerde
- hij/zij/het excommunieerde
- wij excommunieerden
- jullie excommunieerden
- zij excommunieerden
Simple past
- I cursed
- you cursed
- he/she/it cursed
- we cursed
- you cursed
- they cursed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëxcommunieerd
- jij hebt geëxcommunieerd
- hij/zij/het heeft geëxcommunieerd
- wij hebben geëxcommunieerd
- jullie hebben geëxcommunieerd
- zij hebben geëxcommunieerd
Present perfect
- I have cursed
- you have cursed
- he/she/it has cursed
- we have cursed
- you have cursed
- they have cursed
Voltooid verleden tijd
- ik had geëxcommunieerd
- jij had geëxcommunieerd
- hij/zij/het had geëxcommunieerd
- wij hadden geëxcommunieerd
- jullie hadden geëxcommunieerd
- zij hadden geëxcommunieerd
Past perfect
- I had cursed
- you had cursed
- he/she/it had cursed
- we had cursed
- you had cursed
- they had cursed
Toekomende tijd I
- ik zal excommuniëren
- jij zult excommuniëren
- hij/zij/het zal excommuniëren
- wij zullen excommuniëren
- jullie zullen excommuniëren
- zij zullen excommuniëren
Future
- I will curse
- you will curse
- he/she/it will curse
- we will curse
- you will curse
- they will curse
Toekomende tijd II
- ik zal geëxcommunieerd hebben
- jij zult geëxcommunieerd hebben
- hij/zij/het zal geëxcommunieerd hebben
- wij zullen geëxcommunieerd hebben
- jullie zullen geëxcommunieerd hebben
- zij zullen geëxcommunieerd hebben
Future perfect
- I will have cursed
- you will have cursed
- he/she/it will have cursed
- we will have cursed
- you will have cursed
- they will have cursed
Conditionalis I
- ik zou excommuniëren
- jij zou excommuniëren
- hij/zij/het zou excommuniëren
- wij zouden excommuniëren
- jullie zouden excommuniëren
- zij zouden excommuniëren
Conditional present
- I would curse
- you would curse
- he/she/it would curse
- we would curse
- you would curse
- they would curse
Conditionalis II
- ik zou hebben geëxcommunieerd
- jij zou hebben geëxcommunieerd
- hij/zij/het zou hebben geëxcommunieerd
- wij zouden hebben geëxcommunieerd
- jullie zouden hebben geëxcommunieerd
- zij zouden hebben geëxcommunieerd
Conditional perfect
- I would have cursed
- you would have cursed
- he/she/it would have cursed
- we would have cursed
- you would have cursed
- they would have cursed
Imperatief
- jij excommunieer
- jullie excommunieert
Imperative
- you curse
- you curse