Vervoeging van exporteren
Onbepaalde wijs (infinitief): exporteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik exporteer
- jij exporteert
- hij/zij/het exporteert
- wij exporteren
- jullie exporteren
- zij exporteren
Present
- I export
- you export
- he/she/it exports
- we export
- you export
- they export
Onvoltooid verleden tijd
- ik exporteerde
- jij exporteerde
- hij/zij/het exporteerde
- wij exporteerden
- jullie exporteerden
- zij exporteerden
Simple past
- I exported
- you exported
- he/she/it exported
- we exported
- you exported
- they exported
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëxporteerd
- jij hebt geëxporteerd
- hij/zij/het heeft geëxporteerd
- wij hebben geëxporteerd
- jullie hebben geëxporteerd
- zij hebben geëxporteerd
Present perfect
- I have exported
- you have exported
- he/she/it has exported
- we have exported
- you have exported
- they have exported
Voltooid verleden tijd
- ik had geëxporteerd
- jij had geëxporteerd
- hij/zij/het had geëxporteerd
- wij hadden geëxporteerd
- jullie hadden geëxporteerd
- zij hadden geëxporteerd
Past perfect
- I had exported
- you had exported
- he/she/it had exported
- we had exported
- you had exported
- they had exported
Toekomende tijd I
- ik zal exporteren
- jij zult exporteren
- hij/zij/het zal exporteren
- wij zullen exporteren
- jullie zullen exporteren
- zij zullen exporteren
Future
- I will export
- you will export
- he/she/it will export
- we will export
- you will export
- they will export
Toekomende tijd II
- ik zal geëxporteerd hebben
- jij zult geëxporteerd hebben
- hij/zij/het zal geëxporteerd hebben
- wij zullen geëxporteerd hebben
- jullie zullen geëxporteerd hebben
- zij zullen geëxporteerd hebben
Future perfect
- I will have exported
- you will have exported
- he/she/it will have exported
- we will have exported
- you will have exported
- they will have exported
Conditionalis I
- ik zou exporteren
- jij zou exporteren
- hij/zij/het zou exporteren
- wij zouden exporteren
- jullie zouden exporteren
- zij zouden exporteren
Conditional present
- I would export
- you would export
- he/she/it would export
- we would export
- you would export
- they would export
Conditionalis II
- ik zou hebben geëxporteerd
- jij zou hebben geëxporteerd
- hij/zij/het zou hebben geëxporteerd
- wij zouden hebben geëxporteerd
- jullie zouden hebben geëxporteerd
- zij zouden hebben geëxporteerd
Conditional perfect
- I would have exported
- you would have exported
- he/she/it would have exported
- we would have exported
- you would have exported
- they would have exported
Imperatief
- jij exporteer
- jullie exporteert
Imperative
- you export
- you export