Vervoeging van falen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik faal
- jij faalt
- hij/zij/het faalt
- wij falen
- jullie falen
- zij falen
Present
- I fail
- you fail
- he/she/it fails
- we fail
- you fail
- they fail
Onvoltooid verleden tijd
- ik faalde
- jij faalde
- hij/zij/het faalde
- wij faalden
- jullie faalden
- zij faalden
Simple past
- I failed
- you failed
- he/she/it failed
- we failed
- you failed
- they failed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefaald
- jij hebt gefaald
- hij/zij/het heeft gefaald
- wij hebben gefaald
- jullie hebben gefaald
- zij hebben gefaald
Present perfect
- I have failed
- you have failed
- he/she/it has failed
- we have failed
- you have failed
- they have failed
Voltooid verleden tijd
- ik had gefaald
- jij had gefaald
- hij/zij/het had gefaald
- wij hadden gefaald
- jullie hadden gefaald
- zij hadden gefaald
Past perfect
- I had failed
- you had failed
- he/she/it had failed
- we had failed
- you had failed
- they had failed
Toekomende tijd I
- ik zal falen
- jij zult falen
- hij/zij/het zal falen
- wij zullen falen
- jullie zullen falen
- zij zullen falen
Future
- I will fail
- you will fail
- he/she/it will fail
- we will fail
- you will fail
- they will fail
Toekomende tijd II
- ik zal gefaald hebben
- jij zult gefaald hebben
- hij/zij/het zal gefaald hebben
- wij zullen gefaald hebben
- jullie zullen gefaald hebben
- zij zullen gefaald hebben
Future perfect
- I will have failed
- you will have failed
- he/she/it will have failed
- we will have failed
- you will have failed
- they will have failed
Conditionalis I
- ik zou falen
- jij zou falen
- hij/zij/het zou falen
- wij zouden falen
- jullie zouden falen
- zij zouden falen
Conditional present
- I would fail
- you would fail
- he/she/it would fail
- we would fail
- you would fail
- they would fail
Conditionalis II
- ik zou hebben gefaald
- jij zou hebben gefaald
- hij/zij/het zou hebben gefaald
- wij zouden hebben gefaald
- jullie zouden hebben gefaald
- zij zouden hebben gefaald
Conditional perfect
- I would have failed
- you would have failed
- he/she/it would have failed
- we would have failed
- you would have failed
- they would have failed
Imperatief
- jij faal
- jullie faalt
Imperative
- you fail
- you fail