Vervoeging van fibrilleren

Onbepaalde wijs (infinitief): fibrilleren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het fibrilleert
  • zij fibrilleren

Present

  • he/she/it bats
  • they bat

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het fibrilleerde
  • zij fibrilleerden

Simple past

  • he/she/it batted
  • they batted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gefibrilleerd
  • zij hebben gefibrilleerd

Present perfect

  • he/she/it has batted
  • they have batted

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gefibrilleerd
  • zij hadden gefibrilleerd

Past perfect

  • he/she/it had batted
  • they had batted

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal fibrilleren
  • zij zult fibrilleren

Future

  • he/she/it will bat
  • they will bat

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gefibrilleerd hebben
  • zij zult gefibrilleerd hebben

Future perfect

  • he/she/it will have batted
  • they will have batted

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal fibrilleren
  • zij zullen fibrilleren

Conditional present

  • he/she/it would bat
  • they would bat

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gefibrilleerd
  • zij zullen hebben gefibrilleerd

Conditional perfect

  • he/she/it would have batted
  • they would have batted