Vervoeging van fractioneren

Onbepaalde wijs (infinitief): fractioneren

Vertaling: to fractionate

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fractioneer
  • jij fractioneert
  • hij/zij/het fractioneert
  • wij fractioneren
  • jullie fractioneren
  • zij fractioneren

Present

  • I fractionate
  • you fractionate
  • he/she/it fractionates
  • we fractionate
  • you fractionate
  • they fractionate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fractioneerde
  • jij fractioneerde
  • hij/zij/het fractioneerde
  • wij fractioneerden
  • jullie fractioneerden
  • zij fractioneerden

Simple past

  • I fractionated
  • you fractionated
  • he/she/it fractionated
  • we fractionated
  • you fractionated
  • they fractionated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefractioneerd
  • jij hebt gefractioneerd
  • hij/zij/het heeft gefractioneerd
  • wij hebben gefractioneerd
  • jullie hebben gefractioneerd
  • zij hebben gefractioneerd

Present perfect

  • I have fractionated
  • you have fractionated
  • he/she/it has fractionated
  • we have fractionated
  • you have fractionated
  • they have fractionated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefractioneerd
  • jij had gefractioneerd
  • hij/zij/het had gefractioneerd
  • wij hadden gefractioneerd
  • jullie hadden gefractioneerd
  • zij hadden gefractioneerd

Past perfect

  • I had fractionated
  • you had fractionated
  • he/she/it had fractionated
  • we had fractionated
  • you had fractionated
  • they had fractionated

Toekomende tijd I

  • ik zal fractioneren
  • jij zult fractioneren
  • hij/zij/het zal fractioneren
  • wij zullen fractioneren
  • jullie zullen fractioneren
  • zij zullen fractioneren

Future

  • I will fractionate
  • you will fractionate
  • he/she/it will fractionate
  • we will fractionate
  • you will fractionate
  • they will fractionate

Toekomende tijd II

  • ik zal gefractioneerd hebben
  • jij zult gefractioneerd hebben
  • hij/zij/het zal gefractioneerd hebben
  • wij zullen gefractioneerd hebben
  • jullie zullen gefractioneerd hebben
  • zij zullen gefractioneerd hebben

Future perfect

  • I will have fractionated
  • you will have fractionated
  • he/she/it will have fractionated
  • we will have fractionated
  • you will have fractionated
  • they will have fractionated

Conditionalis I

  • ik zou fractioneren
  • jij zou fractioneren
  • hij/zij/het zou fractioneren
  • wij zouden fractioneren
  • jullie zouden fractioneren
  • zij zouden fractioneren

Conditional present

  • I would fractionate
  • you would fractionate
  • he/she/it would fractionate
  • we would fractionate
  • you would fractionate
  • they would fractionate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefractioneerd
  • jij zou hebben gefractioneerd
  • hij/zij/het zou hebben gefractioneerd
  • wij zouden hebben gefractioneerd
  • jullie zouden hebben gefractioneerd
  • zij zouden hebben gefractioneerd

Conditional perfect

  • I would have fractionated
  • you would have fractionated
  • he/she/it would have fractionated
  • we would have fractionated
  • you would have fractionated
  • they would have fractionated

Imperatief

  • jij fractioneer
  • jullie fractioneert

Imperative

  • you fractionate
  • you fractionate