Vervoeging van galopperen
Onbepaalde wijs (infinitief): galopperen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik galoppeer
- jij galoppeert
- hij/zij/het galoppeert
- wij galopperen
- jullie galopperen
- zij galopperen
Present
- I gallop
- you gallop
- he/she/it gallops
- we gallop
- you gallop
- they gallop
Onvoltooid verleden tijd
- ik galoppeerde
- jij galoppeerde
- hij/zij/het galoppeerde
- wij galoppeerden
- jullie galoppeerden
- zij galoppeerden
Simple past
- I galloped
- you galloped
- he/she/it galloped
- we galloped
- you galloped
- they galloped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegaloppeerd
- jij hebt gegaloppeerd
- hij/zij/het heeft gegaloppeerd
- wij hebben gegaloppeerd
- jullie hebben gegaloppeerd
- zij hebben gegaloppeerd
Present perfect
- I have galloped
- you have galloped
- he/she/it has galloped
- we have galloped
- you have galloped
- they have galloped
Voltooid verleden tijd
- ik had gegaloppeerd
- jij had gegaloppeerd
- hij/zij/het had gegaloppeerd
- wij hadden gegaloppeerd
- jullie hadden gegaloppeerd
- zij hadden gegaloppeerd
Past perfect
- I had galloped
- you had galloped
- he/she/it had galloped
- we had galloped
- you had galloped
- they had galloped
Toekomende tijd I
- ik zal galopperen
- jij zult galopperen
- hij/zij/het zal galopperen
- wij zullen galopperen
- jullie zullen galopperen
- zij zullen galopperen
Future
- I will gallop
- you will gallop
- he/she/it will gallop
- we will gallop
- you will gallop
- they will gallop
Toekomende tijd II
- ik zal gegaloppeerd hebben
- jij zult gegaloppeerd hebben
- hij/zij/het zal gegaloppeerd hebben
- wij zullen gegaloppeerd hebben
- jullie zullen gegaloppeerd hebben
- zij zullen gegaloppeerd hebben
Future perfect
- I will have galloped
- you will have galloped
- he/she/it will have galloped
- we will have galloped
- you will have galloped
- they will have galloped
Conditionalis I
- ik zou galopperen
- jij zou galopperen
- hij/zij/het zou galopperen
- wij zouden galopperen
- jullie zouden galopperen
- zij zouden galopperen
Conditional present
- I would gallop
- you would gallop
- he/she/it would gallop
- we would gallop
- you would gallop
- they would gallop
Conditionalis II
- ik zou hebben gegaloppeerd
- jij zou hebben gegaloppeerd
- hij/zij/het zou hebben gegaloppeerd
- wij zouden hebben gegaloppeerd
- jullie zouden hebben gegaloppeerd
- zij zouden hebben gegaloppeerd
Conditional perfect
- I would have galloped
- you would have galloped
- he/she/it would have galloped
- we would have galloped
- you would have galloped
- they would have galloped
Imperatief
- jij galoppeer
- jullie galoppeert
Imperative
- you gallop
- you gallop