Vervoeging van gebaren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gebaar
- jij gebaart
- hij/zij/het gebaart
- wij gebaren
- jullie gebaren
- zij gebaren
Present
- I gesture
- you gesture
- he/she/it gestures
- we gesture
- you gesture
- they gesture
Onvoltooid verleden tijd
- ik gebaarde
- jij gebaarde
- hij/zij/het gebaarde
- wij gebaarden
- jullie gebaarden
- zij gebaarden
Simple past
- I gestured
- you gestured
- he/she/it gestured
- we gestured
- you gestured
- they gestured
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebaard
- jij hebt gebaard
- hij/zij/het heeft gebaard
- wij hebben gebaard
- jullie hebben gebaard
- zij hebben gebaard
Present perfect
- I have gestured
- you have gestured
- he/she/it has gestured
- we have gestured
- you have gestured
- they have gestured
Voltooid verleden tijd
- ik had gebaard
- jij had gebaard
- hij/zij/het had gebaard
- wij hadden gebaard
- jullie hadden gebaard
- zij hadden gebaard
Past perfect
- I had gestured
- you had gestured
- he/she/it had gestured
- we had gestured
- you had gestured
- they had gestured
Toekomende tijd I
- ik zal gebaren
- jij zult gebaren
- hij/zij/het zal gebaren
- wij zullen gebaren
- jullie zullen gebaren
- zij zullen gebaren
Future
- I will gesture
- you will gesture
- he/she/it will gesture
- we will gesture
- you will gesture
- they will gesture
Toekomende tijd II
- ik zal gebaard hebben
- jij zult gebaard hebben
- hij/zij/het zal gebaard hebben
- wij zullen gebaard hebben
- jullie zullen gebaard hebben
- zij zullen gebaard hebben
Future perfect
- I will have gestured
- you will have gestured
- he/she/it will have gestured
- we will have gestured
- you will have gestured
- they will have gestured
Conditionalis I
- ik zou gebaren
- jij zou gebaren
- hij/zij/het zou gebaren
- wij zouden gebaren
- jullie zouden gebaren
- zij zouden gebaren
Conditional present
- I would gesture
- you would gesture
- he/she/it would gesture
- we would gesture
- you would gesture
- they would gesture
Conditionalis II
- ik zou hebben gebaard
- jij zou hebben gebaard
- hij/zij/het zou hebben gebaard
- wij zouden hebben gebaard
- jullie zouden hebben gebaard
- zij zouden hebben gebaard
Conditional perfect
- I would have gestured
- you would have gestured
- he/she/it would have gestured
- we would have gestured
- you would have gestured
- they would have gestured
Imperatief
- jij gebaar
- jullie gebaart
Imperative
- you gesture
- you gesture