Vervoeging van goeddoen
Onbepaalde wijs (infinitief): goeddoen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doe goed
- jij doet goed
- hij/zij/het doet goed
- wij doen goed
- jullie doen goed
- zij doen goed
Present
- I avail
- you avail
- he/she/it avails
- we avail
- you avail
- they avail
Onvoltooid verleden tijd
- ik deed goed
- jij deed goed
- hij/zij/het deed goed
- wij deden goed
- jullie deden goed
- zij deden goed
Simple past
- I availed
- you availed
- he/she/it availed
- we availed
- you availed
- they availed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb goedgedaan
- jij hebt goedgedaan
- hij/zij/het heeft goedgedaan
- wij hebben goedgedaan
- jullie hebben goedgedaan
- zij hebben goedgedaan
Present perfect
- I have availed
- you have availed
- he/she/it has availed
- we have availed
- you have availed
- they have availed
Voltooid verleden tijd
- ik had goedgedaan
- jij had goedgedaan
- hij/zij/het had goedgedaan
- wij hadden goedgedaan
- jullie hadden goedgedaan
- zij hadden goedgedaan
Past perfect
- I had availed
- you had availed
- he/she/it had availed
- we had availed
- you had availed
- they had availed
Toekomende tijd I
- ik zal goeddoen
- jij zult goeddoen
- hij/zij/het zal goeddoen
- wij zullen goeddoen
- jullie zullen goeddoen
- zij zullen goeddoen
Future
- I will avail
- you will avail
- he/she/it will avail
- we will avail
- you will avail
- they will avail
Toekomende tijd II
- ik zal goedgedaan hebben
- jij zult goedgedaan hebben
- hij/zij/het zal goedgedaan hebben
- wij zullen goedgedaan hebben
- jullie zullen goedgedaan hebben
- zij zullen goedgedaan hebben
Future perfect
- I will have availed
- you will have availed
- he/she/it will have availed
- we will have availed
- you will have availed
- they will have availed
Conditionalis I
- ik zou goeddoen
- jij zou goeddoen
- hij/zij/het zou goeddoen
- wij zouden goeddoen
- jullie zouden goeddoen
- zij zouden goeddoen
Conditional present
- I would avail
- you would avail
- he/she/it would avail
- we would avail
- you would avail
- they would avail
Conditionalis II
- ik zou hebben goedgedaan
- jij zou hebben goedgedaan
- hij/zij/het zou hebben goedgedaan
- wij zouden hebben goedgedaan
- jullie zouden hebben goedgedaan
- zij zouden hebben goedgedaan
Conditional perfect
- I would have availed
- you would have availed
- he/she/it would have availed
- we would have availed
- you would have availed
- they would have availed
Imperatief
- jij doe goed
- jullie doet goed
Imperative
- you avail
- you avail