Vervoeging van gronden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik grond
- jij grondt
- hij/zij/het grondt
- wij gronden
- jullie gronden
- zij gronden
Present
- I argue
- you argue
- he/she/it argues
- we argue
- you argue
- they argue
Onvoltooid verleden tijd
- ik grondde
- jij grondde
- hij/zij/het grondde
- wij grondden
- jullie grondden
- zij grondden
Simple past
- I argued
- you argued
- he/she/it argued
- we argued
- you argued
- they argued
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegrond
- jij hebt gegrond
- hij/zij/het heeft gegrond
- wij hebben gegrond
- jullie hebben gegrond
- zij hebben gegrond
Present perfect
- I have argued
- you have argued
- he/she/it has argued
- we have argued
- you have argued
- they have argued
Voltooid verleden tijd
- ik had gegrond
- jij had gegrond
- hij/zij/het had gegrond
- wij hadden gegrond
- jullie hadden gegrond
- zij hadden gegrond
Past perfect
- I had argued
- you had argued
- he/she/it had argued
- we had argued
- you had argued
- they had argued
Toekomende tijd I
- ik zal gronden
- jij zult gronden
- hij/zij/het zal gronden
- wij zullen gronden
- jullie zullen gronden
- zij zullen gronden
Future
- I will argue
- you will argue
- he/she/it will argue
- we will argue
- you will argue
- they will argue
Toekomende tijd II
- ik zal gegrond hebben
- jij zult gegrond hebben
- hij/zij/het zal gegrond hebben
- wij zullen gegrond hebben
- jullie zullen gegrond hebben
- zij zullen gegrond hebben
Future perfect
- I will have argued
- you will have argued
- he/she/it will have argued
- we will have argued
- you will have argued
- they will have argued
Conditionalis I
- ik zou gronden
- jij zou gronden
- hij/zij/het zou gronden
- wij zouden gronden
- jullie zouden gronden
- zij zouden gronden
Conditional present
- I would argue
- you would argue
- he/she/it would argue
- we would argue
- you would argue
- they would argue
Conditionalis II
- ik zou hebben gegrond
- jij zou hebben gegrond
- hij/zij/het zou hebben gegrond
- wij zouden hebben gegrond
- jullie zouden hebben gegrond
- zij zouden hebben gegrond
Conditional perfect
- I would have argued
- you would have argued
- he/she/it would have argued
- we would have argued
- you would have argued
- they would have argued
Imperatief
- jij grond
- jullie grondt
Imperative
- you argue
- you argue