Vervoeging van grossieren
Onbepaalde wijs (infinitief): grossieren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik grossier
- jij grossiert
- hij/zij/het grossiert
- wij grossieren
- jullie grossieren
- zij grossieren
Present
- I distribute
- you distribute
- he/she/it distributes
- we distribute
- you distribute
- they distribute
Onvoltooid verleden tijd
- ik grossierde
- jij grossierde
- hij/zij/het grossierde
- wij grossierden
- jullie grossierden
- zij grossierden
Simple past
- I distributed
- you distributed
- he/she/it distributed
- we distributed
- you distributed
- they distributed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegrossierd
- jij hebt gegrossierd
- hij/zij/het heeft gegrossierd
- wij hebben gegrossierd
- jullie hebben gegrossierd
- zij hebben gegrossierd
Present perfect
- I have distributed
- you have distributed
- he/she/it has distributed
- we have distributed
- you have distributed
- they have distributed
Voltooid verleden tijd
- ik had gegrossierd
- jij had gegrossierd
- hij/zij/het had gegrossierd
- wij hadden gegrossierd
- jullie hadden gegrossierd
- zij hadden gegrossierd
Past perfect
- I had distributed
- you had distributed
- he/she/it had distributed
- we had distributed
- you had distributed
- they had distributed
Toekomende tijd I
- ik zal grossieren
- jij zult grossieren
- hij/zij/het zal grossieren
- wij zullen grossieren
- jullie zullen grossieren
- zij zullen grossieren
Future
- I will distribute
- you will distribute
- he/she/it will distribute
- we will distribute
- you will distribute
- they will distribute
Toekomende tijd II
- ik zal gegrossierd hebben
- jij zult gegrossierd hebben
- hij/zij/het zal gegrossierd hebben
- wij zullen gegrossierd hebben
- jullie zullen gegrossierd hebben
- zij zullen gegrossierd hebben
Future perfect
- I will have distributed
- you will have distributed
- he/she/it will have distributed
- we will have distributed
- you will have distributed
- they will have distributed
Conditionalis I
- ik zou grossieren
- jij zou grossieren
- hij/zij/het zou grossieren
- wij zouden grossieren
- jullie zouden grossieren
- zij zouden grossieren
Conditional present
- I would distribute
- you would distribute
- he/she/it would distribute
- we would distribute
- you would distribute
- they would distribute
Conditionalis II
- ik zou hebben gegrossierd
- jij zou hebben gegrossierd
- hij/zij/het zou hebben gegrossierd
- wij zouden hebben gegrossierd
- jullie zouden hebben gegrossierd
- zij zouden hebben gegrossierd
Conditional perfect
- I would have distributed
- you would have distributed
- he/she/it would have distributed
- we would have distributed
- you would have distributed
- they would have distributed
Imperatief
- jij grossier
- jullie grossiert
Imperative
- you distribute
- you distribute