Vervoeging van hardmaken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak hard
  • jij maakt hard
  • hij/zij/het maakt hard
  • wij maken hard
  • jullie maken hard
  • zij maken hard

Present

  • I demonstrate
  • you demonstrate
  • he/she/it demonstrates
  • we demonstrate
  • you demonstrate
  • they demonstrate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte hard
  • jij maakte hard
  • hij/zij/het maakte hard
  • wij maakten hard
  • jullie maakten hard
  • zij maakten hard

Simple past

  • I demonstrated
  • you demonstrated
  • he/she/it demonstrated
  • we demonstrated
  • you demonstrated
  • they demonstrated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb hardgemaakt
  • jij hebt hardgemaakt
  • hij/zij/het heeft hardgemaakt
  • wij hebben hardgemaakt
  • jullie hebben hardgemaakt
  • zij hebben hardgemaakt

Present perfect

  • I have demonstrated
  • you have demonstrated
  • he/she/it has demonstrated
  • we have demonstrated
  • you have demonstrated
  • they have demonstrated

Voltooid verleden tijd

  • ik had hardgemaakt
  • jij had hardgemaakt
  • hij/zij/het had hardgemaakt
  • wij hadden hardgemaakt
  • jullie hadden hardgemaakt
  • zij hadden hardgemaakt

Past perfect

  • I had demonstrated
  • you had demonstrated
  • he/she/it had demonstrated
  • we had demonstrated
  • you had demonstrated
  • they had demonstrated

Toekomende tijd I

  • ik zal hardmaken
  • jij zult hardmaken
  • hij/zij/het zal hardmaken
  • wij zullen hardmaken
  • jullie zullen hardmaken
  • zij zullen hardmaken

Future

  • I will demonstrate
  • you will demonstrate
  • he/she/it will demonstrate
  • we will demonstrate
  • you will demonstrate
  • they will demonstrate

Toekomende tijd II

  • ik zal hardgemaakt hebben
  • jij zult hardgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal hardgemaakt hebben
  • wij zullen hardgemaakt hebben
  • jullie zullen hardgemaakt hebben
  • zij zullen hardgemaakt hebben

Future perfect

  • I will have demonstrated
  • you will have demonstrated
  • he/she/it will have demonstrated
  • we will have demonstrated
  • you will have demonstrated
  • they will have demonstrated

Conditionalis I

  • ik zou hardmaken
  • jij zou hardmaken
  • hij/zij/het zou hardmaken
  • wij zouden hardmaken
  • jullie zouden hardmaken
  • zij zouden hardmaken

Conditional present

  • I would demonstrate
  • you would demonstrate
  • he/she/it would demonstrate
  • we would demonstrate
  • you would demonstrate
  • they would demonstrate

Conditionalis II

  • ik zou hebben hardgemaakt
  • jij zou hebben hardgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben hardgemaakt
  • wij zouden hebben hardgemaakt
  • jullie zouden hebben hardgemaakt
  • zij zouden hebben hardgemaakt

Conditional perfect

  • I would have demonstrated
  • you would have demonstrated
  • he/she/it would have demonstrated
  • we would have demonstrated
  • you would have demonstrated
  • they would have demonstrated

Imperatief

  • jij maak hard
  • jullie maakt hard

Imperative

  • you demonstrate
  • you demonstrate