Vervoeging van hengelen
Onbepaalde wijs (infinitief): hengelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hengel
- jij hengelt
- hij/zij/het hengelt
- wij hengelen
- jullie hengelen
- zij hengelen
Present
- I angle
- you angle
- he/she/it angles
- we angle
- you angle
- they angle
Onvoltooid verleden tijd
- ik hengelde
- jij hengelde
- hij/zij/het hengelde
- wij hengelden
- jullie hengelden
- zij hengelden
Simple past
- I angled
- you angled
- he/she/it angled
- we angled
- you angled
- they angled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehengeld
- jij hebt gehengeld
- hij/zij/het heeft gehengeld
- wij hebben gehengeld
- jullie hebben gehengeld
- zij hebben gehengeld
Present perfect
- I have angled
- you have angled
- he/she/it has angled
- we have angled
- you have angled
- they have angled
Voltooid verleden tijd
- ik had gehengeld
- jij had gehengeld
- hij/zij/het had gehengeld
- wij hadden gehengeld
- jullie hadden gehengeld
- zij hadden gehengeld
Past perfect
- I had angled
- you had angled
- he/she/it had angled
- we had angled
- you had angled
- they had angled
Toekomende tijd I
- ik zal hengelen
- jij zult hengelen
- hij/zij/het zal hengelen
- wij zullen hengelen
- jullie zullen hengelen
- zij zullen hengelen
Future
- I will angle
- you will angle
- he/she/it will angle
- we will angle
- you will angle
- they will angle
Toekomende tijd II
- ik zal gehengeld hebben
- jij zult gehengeld hebben
- hij/zij/het zal gehengeld hebben
- wij zullen gehengeld hebben
- jullie zullen gehengeld hebben
- zij zullen gehengeld hebben
Future perfect
- I will have angled
- you will have angled
- he/she/it will have angled
- we will have angled
- you will have angled
- they will have angled
Conditionalis I
- ik zou hengelen
- jij zou hengelen
- hij/zij/het zou hengelen
- wij zouden hengelen
- jullie zouden hengelen
- zij zouden hengelen
Conditional present
- I would angle
- you would angle
- he/she/it would angle
- we would angle
- you would angle
- they would angle
Conditionalis II
- ik zou hebben gehengeld
- jij zou hebben gehengeld
- hij/zij/het zou hebben gehengeld
- wij zouden hebben gehengeld
- jullie zouden hebben gehengeld
- zij zouden hebben gehengeld
Conditional perfect
- I would have angled
- you would have angled
- he/she/it would have angled
- we would have angled
- you would have angled
- they would have angled
Imperatief
- jij hengel
- jullie hengelt
Imperative
- you angle
- you angle