Vervoeging van herladen

Vertaling: to recharge

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik herlaad
  • jij herlaadt
  • hij/zij/het herlaadt
  • wij herladen
  • jullie herladen
  • zij herladen

Present

  • I recharge
  • you recharge
  • he/she/it recharges
  • we recharge
  • you recharge
  • they recharge

Onvoltooid verleden tijd

  • ik herlaadde
  • jij herlaadde
  • hij/zij/het herlaadde
  • wij herlaadden
  • jullie herlaadden
  • zij herlaadden

Simple past

  • I recharged
  • you recharged
  • he/she/it recharged
  • we recharged
  • you recharged
  • they recharged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb herladen
  • jij hebt herladen
  • hij/zij/het heeft herladen
  • wij hebben herladen
  • jullie hebben herladen
  • zij hebben herladen

Present perfect

  • I have recharged
  • you have recharged
  • he/she/it has recharged
  • we have recharged
  • you have recharged
  • they have recharged

Voltooid verleden tijd

  • ik had herladen
  • jij had herladen
  • hij/zij/het had herladen
  • wij hadden herladen
  • jullie hadden herladen
  • zij hadden herladen

Past perfect

  • I had recharged
  • you had recharged
  • he/she/it had recharged
  • we had recharged
  • you had recharged
  • they had recharged

Toekomende tijd I

  • ik zal herladen
  • jij zult herladen
  • hij/zij/het zal herladen
  • wij zullen herladen
  • jullie zullen herladen
  • zij zullen herladen

Future

  • I will recharge
  • you will recharge
  • he/she/it will recharge
  • we will recharge
  • you will recharge
  • they will recharge

Toekomende tijd II

  • ik zal herladen hebben
  • jij zult herladen hebben
  • hij/zij/het zal herladen hebben
  • wij zullen herladen hebben
  • jullie zullen herladen hebben
  • zij zullen herladen hebben

Future perfect

  • I will have recharged
  • you will have recharged
  • he/she/it will have recharged
  • we will have recharged
  • you will have recharged
  • they will have recharged

Conditionalis I

  • ik zou herladen
  • jij zou herladen
  • hij/zij/het zou herladen
  • wij zouden herladen
  • jullie zouden herladen
  • zij zouden herladen

Conditional present

  • I would recharge
  • you would recharge
  • he/she/it would recharge
  • we would recharge
  • you would recharge
  • they would recharge

Conditionalis II

  • ik zou hebben herladen
  • jij zou hebben herladen
  • hij/zij/het zou hebben herladen
  • wij zouden hebben herladen
  • jullie zouden hebben herladen
  • zij zouden hebben herladen

Conditional perfect

  • I would have recharged
  • you would have recharged
  • he/she/it would have recharged
  • we would have recharged
  • you would have recharged
  • they would have recharged

Imperatief

  • jij herlaad
  • jullie herlaadt

Imperative

  • you recharge
  • you recharge