Vervoeging van inbakken

Onbepaalde wijs (infinitief): inbakken

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to cut

3 alternatieve vertalingen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bak in
  • jij bakt in
  • hij/zij/het bakt in
  • wij bakken in
  • jullie bakken in
  • zij bakken in

Present

  • I cut
  • you cut
  • he/she/it cuts
  • we cut
  • you cut
  • they cut

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bakte in
  • jij bakte in
  • hij/zij/het bakte in
  • wij bakten in
  • jullie bakten in
  • zij bakten in

Simple past

  • I cut
  • you cut
  • he/she/it cut
  • we cut
  • you cut
  • they cut

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingebakken
  • jij hebt ingebakken
  • hij/zij/het heeft ingebakken
  • wij hebben ingebakken
  • jullie hebben ingebakken
  • zij hebben ingebakken

Present perfect

  • I have cut
  • you have cut
  • he/she/it has cut
  • we have cut
  • you have cut
  • they have cut

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingebakken
  • jij had ingebakken
  • hij/zij/het had ingebakken
  • wij hadden ingebakken
  • jullie hadden ingebakken
  • zij hadden ingebakken

Past perfect

  • I had cut
  • you had cut
  • he/she/it had cut
  • we had cut
  • you had cut
  • they had cut

Toekomende tijd I

  • ik zal inbakken
  • jij zult inbakken
  • hij/zij/het zal inbakken
  • wij zullen inbakken
  • jullie zullen inbakken
  • zij zullen inbakken

Future

  • I will cut
  • you will cut
  • he/she/it will cut
  • we will cut
  • you will cut
  • they will cut

Toekomende tijd II

  • ik zal ingebakken hebben
  • jij zult ingebakken hebben
  • hij/zij/het zal ingebakken hebben
  • wij zullen ingebakken hebben
  • jullie zullen ingebakken hebben
  • zij zullen ingebakken hebben

Future perfect

  • I will have cut
  • you will have cut
  • he/she/it will have cut
  • we will have cut
  • you will have cut
  • they will have cut

Conditionalis I

  • ik zou inbakken
  • jij zou inbakken
  • hij/zij/het zou inbakken
  • wij zouden inbakken
  • jullie zouden inbakken
  • zij zouden inbakken

Conditional present

  • I would cut
  • you would cut
  • he/she/it would cut
  • we would cut
  • you would cut
  • they would cut

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingebakken
  • jij zou hebben ingebakken
  • hij/zij/het zou hebben ingebakken
  • wij zouden hebben ingebakken
  • jullie zouden hebben ingebakken
  • zij zouden hebben ingebakken

Conditional perfect

  • I would have cut
  • you would have cut
  • he/she/it would have cut
  • we would have cut
  • you would have cut
  • they would have cut

Imperatief

  • jij bak in
  • jullie bakt in

Imperative

  • you cut
  • you cut