Vervoeging van inboeren
Onbepaalde wijs (infinitief): inboeren
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boer in
- jij boert in
- hij/zij/het boert in
- wij boeren in
- jullie boeren in
- zij boeren in
Onvoltooid verleden tijd
- ik boerde in
- jij boerde in
- hij/zij/het boerde in
- wij boerden in
- jullie boerden in
- zij boerden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingeboerd
- jij hebt ingeboerd
- hij/zij/het heeft ingeboerd
- wij hebben ingeboerd
- jullie hebben ingeboerd
- zij hebben ingeboerd
Voltooid verleden tijd
- ik had ingeboerd
- jij had ingeboerd
- hij/zij/het had ingeboerd
- wij hadden ingeboerd
- jullie hadden ingeboerd
- zij hadden ingeboerd
Toekomende tijd I
- ik zal inboeren
- jij zult inboeren
- hij/zij/het zal inboeren
- wij zullen inboeren
- jullie zullen inboeren
- zij zullen inboeren
Toekomende tijd II
- ik zal ingeboerd hebben
- jij zult ingeboerd hebben
- hij/zij/het zal ingeboerd hebben
- wij zullen ingeboerd hebben
- jullie zullen ingeboerd hebben
- zij zullen ingeboerd hebben
Conditionalis I
- ik zou inboeren
- jij zou inboeren
- hij/zij/het zou inboeren
- wij zouden inboeren
- jullie zouden inboeren
- zij zouden inboeren
Conditionalis II
- ik zou hebben ingeboerd
- jij zou hebben ingeboerd
- hij/zij/het zou hebben ingeboerd
- wij zouden hebben ingeboerd
- jullie zouden hebben ingeboerd
- zij zouden hebben ingeboerd
Imperatief
- jij boer in
- jullie boert in