Vervoeging van inburgeren

Onbepaalde wijs (infinitief): inburgeren

Vertaling: to naturalize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik burger in
  • jij burgert in
  • hij/zij/het burgert in
  • wij burgeren in
  • jullie burgeren in
  • zij burgeren in

Present

  • I naturalize
  • you naturalize
  • he/she/it naturalizes
  • we naturalize
  • you naturalize
  • they naturalize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik burgerde in
  • jij burgerde in
  • hij/zij/het burgerde in
  • wij burgerden in
  • jullie burgerden in
  • zij burgerden in

Simple past

  • I naturalized
  • you naturalized
  • he/she/it naturalized
  • we naturalized
  • you naturalized
  • they naturalized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeburgerd
  • jij hebt ingeburgerd
  • hij/zij/het heeft ingeburgerd
  • wij hebben ingeburgerd
  • jullie hebben ingeburgerd
  • zij hebben ingeburgerd

Present perfect

  • I have naturalized
  • you have naturalized
  • he/she/it has naturalized
  • we have naturalized
  • you have naturalized
  • they have naturalized

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeburgerd
  • jij had ingeburgerd
  • hij/zij/het had ingeburgerd
  • wij hadden ingeburgerd
  • jullie hadden ingeburgerd
  • zij hadden ingeburgerd

Past perfect

  • I had naturalized
  • you had naturalized
  • he/she/it had naturalized
  • we had naturalized
  • you had naturalized
  • they had naturalized

Toekomende tijd I

  • ik zal inburgeren
  • jij zult inburgeren
  • hij/zij/het zal inburgeren
  • wij zullen inburgeren
  • jullie zullen inburgeren
  • zij zullen inburgeren

Future

  • I will naturalize
  • you will naturalize
  • he/she/it will naturalize
  • we will naturalize
  • you will naturalize
  • they will naturalize

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeburgerd hebben
  • jij zult ingeburgerd hebben
  • hij/zij/het zal ingeburgerd hebben
  • wij zullen ingeburgerd hebben
  • jullie zullen ingeburgerd hebben
  • zij zullen ingeburgerd hebben

Future perfect

  • I will have naturalized
  • you will have naturalized
  • he/she/it will have naturalized
  • we will have naturalized
  • you will have naturalized
  • they will have naturalized

Conditionalis I

  • ik zou inburgeren
  • jij zou inburgeren
  • hij/zij/het zou inburgeren
  • wij zouden inburgeren
  • jullie zouden inburgeren
  • zij zouden inburgeren

Conditional present

  • I would naturalize
  • you would naturalize
  • he/she/it would naturalize
  • we would naturalize
  • you would naturalize
  • they would naturalize

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeburgerd
  • jij zou hebben ingeburgerd
  • hij/zij/het zou hebben ingeburgerd
  • wij zouden hebben ingeburgerd
  • jullie zouden hebben ingeburgerd
  • zij zouden hebben ingeburgerd

Conditional perfect

  • I would have naturalized
  • you would have naturalized
  • he/she/it would have naturalized
  • we would have naturalized
  • you would have naturalized
  • they would have naturalized

Imperatief

  • jij burger in
  • jullie burgert in

Imperative

  • you naturalize
  • you naturalize

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inburgeren