Vervoeging van inschikken

Onbepaalde wijs (infinitief): inschikken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schik in
  • jij schikt in
  • hij/zij/het schikt in
  • wij schikken in
  • jullie schikken in
  • zij schikken in

Present

  • I give
  • you give
  • he/she/it gives
  • we give
  • you give
  • they give

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schikte in
  • jij schikte in
  • hij/zij/het schikte in
  • wij schikten in
  • jullie schikten in
  • zij schikten in

Simple past

  • I gave
  • you gave
  • he/she/it gave
  • we gave
  • you gave
  • they gave

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeschikt
  • jij hebt ingeschikt
  • hij/zij/het heeft ingeschikt
  • wij hebben ingeschikt
  • jullie hebben ingeschikt
  • zij hebben ingeschikt

Present perfect

  • I have given
  • you have given
  • he/she/it has given
  • we have given
  • you have given
  • they have given

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeschikt
  • jij had ingeschikt
  • hij/zij/het had ingeschikt
  • wij hadden ingeschikt
  • jullie hadden ingeschikt
  • zij hadden ingeschikt

Past perfect

  • I had given
  • you had given
  • he/she/it had given
  • we had given
  • you had given
  • they had given

Toekomende tijd I

  • ik zal inschikken
  • jij zult inschikken
  • hij/zij/het zal inschikken
  • wij zullen inschikken
  • jullie zullen inschikken
  • zij zullen inschikken

Future

  • I will give
  • you will give
  • he/she/it will give
  • we will give
  • you will give
  • they will give

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeschikt hebben
  • jij zult ingeschikt hebben
  • hij/zij/het zal ingeschikt hebben
  • wij zullen ingeschikt hebben
  • jullie zullen ingeschikt hebben
  • zij zullen ingeschikt hebben

Future perfect

  • I will have given
  • you will have given
  • he/she/it will have given
  • we will have given
  • you will have given
  • they will have given

Conditionalis I

  • ik zou inschikken
  • jij zou inschikken
  • hij/zij/het zou inschikken
  • wij zouden inschikken
  • jullie zouden inschikken
  • zij zouden inschikken

Conditional present

  • I would give
  • you would give
  • he/she/it would give
  • we would give
  • you would give
  • they would give

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeschikt
  • jij zou hebben ingeschikt
  • hij/zij/het zou hebben ingeschikt
  • wij zouden hebben ingeschikt
  • jullie zouden hebben ingeschikt
  • zij zouden hebben ingeschikt

Conditional perfect

  • I would have given
  • you would have given
  • he/she/it would have given
  • we would have given
  • you would have given
  • they would have given

Imperatief

  • jij schik in
  • jullie schikt in

Imperative

  • you give
  • you give

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inschikken