Vervoeging van insluipen
Onbepaalde wijs (infinitief): insluipen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluip in
- jij sluipt in
- hij/zij/het sluipt in
- wij sluipen in
- jullie sluipen in
- zij sluipen in
Present
- I break
- you break
- he/she/it breaks
- we break
- you break
- they break
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloop in
- jij sloop in
- hij/zij/het sloop in
- wij slopen in
- jullie slopen in
- zij slopen in
Simple past
- I broke; brake
- you broke; brake
- he/she/it broke; brake
- we broke; brake
- you broke; brake
- they broke; brake
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben ingeslopen
- jij bent ingeslopen
- hij/zij/het is ingeslopen
- wij zijn ingeslopen
- jullie zijn ingeslopen
- zij zijn ingeslopen
Present perfect
- I have broken
- you have broken
- he/she/it has broken
- we have broken
- you have broken
- they have broken
Voltooid verleden tijd
- ik was ingeslopen
- jij was ingeslopen
- hij/zij/het was ingeslopen
- wij waren ingeslopen
- jullie waren ingeslopen
- zij waren ingeslopen
Past perfect
- I had broken
- you had broken
- he/she/it had broken
- we had broken
- you had broken
- they had broken
Toekomende tijd I
- ik zal insluipen
- jij zult insluipen
- hij/zij/het zal insluipen
- wij zullen insluipen
- jullie zullen insluipen
- zij zullen insluipen
Future
- I will break
- you will break
- he/she/it will break
- we will break
- you will break
- they will break
Toekomende tijd II
- ik zal ingeslopen zijn
- jij zult ingeslopen zijn
- hij/zij/het zal ingeslopen zijn
- wij zullen ingeslopen zijn
- jullie zullen ingeslopen zijn
- zij zullen ingeslopen zijn
Future perfect
- I will have broken
- you will have broken
- he/she/it will have broken
- we will have broken
- you will have broken
- they will have broken
Conditionalis I
- ik zou insluipen
- jij zou insluipen
- hij/zij/het zou insluipen
- wij zouden insluipen
- jullie zouden insluipen
- zij zouden insluipen
Conditional present
- I would break
- you would break
- he/she/it would break
- we would break
- you would break
- they would break
Conditionalis II
- ik zou zijn ingeslopen
- jij zou zijn ingeslopen
- hij/zij/het zou zijn ingeslopen
- wij zouden zijn ingeslopen
- jullie zouden zijn ingeslopen
- zij zouden zijn ingeslopen
Conditional perfect
- I would have broken
- you would have broken
- he/she/it would have broken
- we would have broken
- you would have broken
- they would have broken
Imperatief
- jij sluip in
- jullie sluipt in
Imperative
- you break
- you break