Vervoeging van inspelen
Onbepaalde wijs (infinitief): inspelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speel in
- jij speelt in
- hij/zij/het speelt in
- wij spelen in
- jullie spelen in
- zij spelen in
Present
- I pity
- you pity
- he/she/it pities
- we pity
- you pity
- they pity
Onvoltooid verleden tijd
- ik speelde in
- jij speelde in
- hij/zij/het speelde in
- wij speelden in
- jullie speelden in
- zij speelden in
Simple past
- I pitied
- you pitied
- he/she/it pitied
- we pitied
- you pitied
- they pitied
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingespeeld
- jij hebt ingespeeld
- hij/zij/het heeft ingespeeld
- wij hebben ingespeeld
- jullie hebben ingespeeld
- zij hebben ingespeeld
Present perfect
- I have pitied
- you have pitied
- he/she/it has pitied
- we have pitied
- you have pitied
- they have pitied
Voltooid verleden tijd
- ik had ingespeeld
- jij had ingespeeld
- hij/zij/het had ingespeeld
- wij hadden ingespeeld
- jullie hadden ingespeeld
- zij hadden ingespeeld
Past perfect
- I had pitied
- you had pitied
- he/she/it had pitied
- we had pitied
- you had pitied
- they had pitied
Toekomende tijd I
- ik zal inspelen
- jij zult inspelen
- hij/zij/het zal inspelen
- wij zullen inspelen
- jullie zullen inspelen
- zij zullen inspelen
Future
- I will pity
- you will pity
- he/she/it will pity
- we will pity
- you will pity
- they will pity
Toekomende tijd II
- ik zal ingespeeld hebben
- jij zult ingespeeld hebben
- hij/zij/het zal ingespeeld hebben
- wij zullen ingespeeld hebben
- jullie zullen ingespeeld hebben
- zij zullen ingespeeld hebben
Future perfect
- I will have pitied
- you will have pitied
- he/she/it will have pitied
- we will have pitied
- you will have pitied
- they will have pitied
Conditionalis I
- ik zou inspelen
- jij zou inspelen
- hij/zij/het zou inspelen
- wij zouden inspelen
- jullie zouden inspelen
- zij zouden inspelen
Conditional present
- I would pity
- you would pity
- he/she/it would pity
- we would pity
- you would pity
- they would pity
Conditionalis II
- ik zou hebben ingespeeld
- jij zou hebben ingespeeld
- hij/zij/het zou hebben ingespeeld
- wij zouden hebben ingespeeld
- jullie zouden hebben ingespeeld
- zij zouden hebben ingespeeld
Conditional perfect
- I would have pitied
- you would have pitied
- he/she/it would have pitied
- we would have pitied
- you would have pitied
- they would have pitied
Imperatief
- jij speel in
- jullie speelt in
Imperative
- you pity
- you pity