Vervoeging van judassen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik judas
  • jij judast
  • hij/zij/het judast
  • wij judassen
  • jullie judassen
  • zij judassen

Present

  • I badger
  • you badger
  • he/she/it badgers
  • we badger
  • you badger
  • they badger

Onvoltooid verleden tijd

  • ik judaste
  • jij judaste
  • hij/zij/het judaste
  • wij judasten
  • jullie judasten
  • zij judasten

Simple past

  • I badgered
  • you badgered
  • he/she/it badgered
  • we badgered
  • you badgered
  • they badgered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gejudast
  • jij hebt gejudast
  • hij/zij/het heeft gejudast
  • wij hebben gejudast
  • jullie hebben gejudast
  • zij hebben gejudast

Present perfect

  • I have badgered
  • you have badgered
  • he/she/it has badgered
  • we have badgered
  • you have badgered
  • they have badgered

Voltooid verleden tijd

  • ik had gejudast
  • jij had gejudast
  • hij/zij/het had gejudast
  • wij hadden gejudast
  • jullie hadden gejudast
  • zij hadden gejudast

Past perfect

  • I had badgered
  • you had badgered
  • he/she/it had badgered
  • we had badgered
  • you had badgered
  • they had badgered

Toekomende tijd I

  • ik zal judassen
  • jij zult judassen
  • hij/zij/het zal judassen
  • wij zullen judassen
  • jullie zullen judassen
  • zij zullen judassen

Future

  • I will badger
  • you will badger
  • he/she/it will badger
  • we will badger
  • you will badger
  • they will badger

Toekomende tijd II

  • ik zal gejudast hebben
  • jij zult gejudast hebben
  • hij/zij/het zal gejudast hebben
  • wij zullen gejudast hebben
  • jullie zullen gejudast hebben
  • zij zullen gejudast hebben

Future perfect

  • I will have badgered
  • you will have badgered
  • he/she/it will have badgered
  • we will have badgered
  • you will have badgered
  • they will have badgered

Conditionalis I

  • ik zou judassen
  • jij zou judassen
  • hij/zij/het zou judassen
  • wij zouden judassen
  • jullie zouden judassen
  • zij zouden judassen

Conditional present

  • I would badger
  • you would badger
  • he/she/it would badger
  • we would badger
  • you would badger
  • they would badger

Conditionalis II

  • ik zou hebben gejudast
  • jij zou hebben gejudast
  • hij/zij/het zou hebben gejudast
  • wij zouden hebben gejudast
  • jullie zouden hebben gejudast
  • zij zouden hebben gejudast

Conditional perfect

  • I would have badgered
  • you would have badgered
  • he/she/it would have badgered
  • we would have badgered
  • you would have badgered
  • they would have badgered

Imperatief

  • jij judas
  • jullie judast

Imperative

  • you badger
  • you badger

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van judassen