Vervoeging van kerstenen
Onbepaalde wijs (infinitief): kerstenen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kersten
- jij kerstent
- hij/zij/het kerstent
- wij kerstenen
- jullie kerstenen
- zij kerstenen
Present
- I evangelize
- you evangelize
- he/she/it evangelizes
- we evangelize
- you evangelize
- they evangelize
Onvoltooid verleden tijd
- ik kerstende
- jij kerstende
- hij/zij/het kerstende
- wij kerstenden
- jullie kerstenden
- zij kerstenden
Simple past
- I evangelized
- you evangelized
- he/she/it evangelized
- we evangelized
- you evangelized
- they evangelized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekerstend
- jij hebt gekerstend
- hij/zij/het heeft gekerstend
- wij hebben gekerstend
- jullie hebben gekerstend
- zij hebben gekerstend
Present perfect
- I have evangelized
- you have evangelized
- he/she/it has evangelized
- we have evangelized
- you have evangelized
- they have evangelized
Voltooid verleden tijd
- ik had gekerstend
- jij had gekerstend
- hij/zij/het had gekerstend
- wij hadden gekerstend
- jullie hadden gekerstend
- zij hadden gekerstend
Past perfect
- I had evangelized
- you had evangelized
- he/she/it had evangelized
- we had evangelized
- you had evangelized
- they had evangelized
Toekomende tijd I
- ik zal kerstenen
- jij zult kerstenen
- hij/zij/het zal kerstenen
- wij zullen kerstenen
- jullie zullen kerstenen
- zij zullen kerstenen
Future
- I will evangelize
- you will evangelize
- he/she/it will evangelize
- we will evangelize
- you will evangelize
- they will evangelize
Toekomende tijd II
- ik zal gekerstend hebben
- jij zult gekerstend hebben
- hij/zij/het zal gekerstend hebben
- wij zullen gekerstend hebben
- jullie zullen gekerstend hebben
- zij zullen gekerstend hebben
Future perfect
- I will have evangelized
- you will have evangelized
- he/she/it will have evangelized
- we will have evangelized
- you will have evangelized
- they will have evangelized
Conditionalis I
- ik zou kerstenen
- jij zou kerstenen
- hij/zij/het zou kerstenen
- wij zouden kerstenen
- jullie zouden kerstenen
- zij zouden kerstenen
Conditional present
- I would evangelize
- you would evangelize
- he/she/it would evangelize
- we would evangelize
- you would evangelize
- they would evangelize
Conditionalis II
- ik zou hebben gekerstend
- jij zou hebben gekerstend
- hij/zij/het zou hebben gekerstend
- wij zouden hebben gekerstend
- jullie zouden hebben gekerstend
- zij zouden hebben gekerstend
Conditional perfect
- I would have evangelized
- you would have evangelized
- he/she/it would have evangelized
- we would have evangelized
- you would have evangelized
- they would have evangelized
Imperatief
- jij kersten
- jullie kerstent
Imperative
- you evangelize
- you evangelize