Vervoeging van koeren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik koer
- jij koert
- hij/zij/het koert
- wij koeren
- jullie koeren
- zij koeren
Present
- I cuddle
- you cuddle
- he/she/it cuddles
- we cuddle
- you cuddle
- they cuddle
Onvoltooid verleden tijd
- ik koerde
- jij koerde
- hij/zij/het koerde
- wij koerden
- jullie koerden
- zij koerden
Simple past
- I cuddled
- you cuddled
- he/she/it cuddled
- we cuddled
- you cuddled
- they cuddled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekoerd
- jij hebt gekoerd
- hij/zij/het heeft gekoerd
- wij hebben gekoerd
- jullie hebben gekoerd
- zij hebben gekoerd
Present perfect
- I have cuddled
- you have cuddled
- he/she/it has cuddled
- we have cuddled
- you have cuddled
- they have cuddled
Voltooid verleden tijd
- ik had gekoerd
- jij had gekoerd
- hij/zij/het had gekoerd
- wij hadden gekoerd
- jullie hadden gekoerd
- zij hadden gekoerd
Past perfect
- I had cuddled
- you had cuddled
- he/she/it had cuddled
- we had cuddled
- you had cuddled
- they had cuddled
Toekomende tijd I
- ik zal koeren
- jij zult koeren
- hij/zij/het zal koeren
- wij zullen koeren
- jullie zullen koeren
- zij zullen koeren
Future
- I will cuddle
- you will cuddle
- he/she/it will cuddle
- we will cuddle
- you will cuddle
- they will cuddle
Toekomende tijd II
- ik zal gekoerd hebben
- jij zult gekoerd hebben
- hij/zij/het zal gekoerd hebben
- wij zullen gekoerd hebben
- jullie zullen gekoerd hebben
- zij zullen gekoerd hebben
Future perfect
- I will have cuddled
- you will have cuddled
- he/she/it will have cuddled
- we will have cuddled
- you will have cuddled
- they will have cuddled
Conditionalis I
- ik zou koeren
- jij zou koeren
- hij/zij/het zou koeren
- wij zouden koeren
- jullie zouden koeren
- zij zouden koeren
Conditional present
- I would cuddle
- you would cuddle
- he/she/it would cuddle
- we would cuddle
- you would cuddle
- they would cuddle
Conditionalis II
- ik zou hebben gekoerd
- jij zou hebben gekoerd
- hij/zij/het zou hebben gekoerd
- wij zouden hebben gekoerd
- jullie zouden hebben gekoerd
- zij zouden hebben gekoerd
Conditional perfect
- I would have cuddled
- you would have cuddled
- he/she/it would have cuddled
- we would have cuddled
- you would have cuddled
- they would have cuddled
Imperatief
- jij koer
- jullie koert
Imperative
- you cuddle
- you cuddle