Vervoeging van kwijtraken
Onbepaalde wijs (infinitief): kwijtraken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik raak kwijt
- jij raakt kwijt
- hij/zij/het raakt kwijt
- wij raken kwijt
- jullie raken kwijt
- zij raken kwijt
Present
- I lose
- you lose
- he/she/it loses
- we lose
- you lose
- they lose
Onvoltooid verleden tijd
- ik raakte kwijt
- jij raakte kwijt
- hij/zij/het raakte kwijt
- wij raakten kwijt
- jullie raakten kwijt
- zij raakten kwijt
Simple past
- I lost
- you lost
- he/she/it lost
- we lost
- you lost
- they lost
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben kwijtgeraakt
- jij bent kwijtgeraakt
- hij/zij/het is kwijtgeraakt
- wij zijn kwijtgeraakt
- jullie zijn kwijtgeraakt
- zij zijn kwijtgeraakt
Present perfect
- I have lost
- you have lost
- he/she/it has lost
- we have lost
- you have lost
- they have lost
Voltooid verleden tijd
- ik was kwijtgeraakt
- jij was kwijtgeraakt
- hij/zij/het was kwijtgeraakt
- wij waren kwijtgeraakt
- jullie waren kwijtgeraakt
- zij waren kwijtgeraakt
Past perfect
- I had lost
- you had lost
- he/she/it had lost
- we had lost
- you had lost
- they had lost
Toekomende tijd I
- ik zal kwijtraken
- jij zult kwijtraken
- hij/zij/het zal kwijtraken
- wij zullen kwijtraken
- jullie zullen kwijtraken
- zij zullen kwijtraken
Future
- I will lose
- you will lose
- he/she/it will lose
- we will lose
- you will lose
- they will lose
Toekomende tijd II
- ik zal kwijtgeraakt zijn
- jij zult kwijtgeraakt zijn
- hij/zij/het zal kwijtgeraakt zijn
- wij zullen kwijtgeraakt zijn
- jullie zullen kwijtgeraakt zijn
- zij zullen kwijtgeraakt zijn
Future perfect
- I will have lost
- you will have lost
- he/she/it will have lost
- we will have lost
- you will have lost
- they will have lost
Conditionalis I
- ik zou kwijtraken
- jij zou kwijtraken
- hij/zij/het zou kwijtraken
- wij zouden kwijtraken
- jullie zouden kwijtraken
- zij zouden kwijtraken
Conditional present
- I would lose
- you would lose
- he/she/it would lose
- we would lose
- you would lose
- they would lose
Conditionalis II
- ik zou zijn kwijtgeraakt
- jij zou zijn kwijtgeraakt
- hij/zij/het zou zijn kwijtgeraakt
- wij zouden zijn kwijtgeraakt
- jullie zouden zijn kwijtgeraakt
- zij zouden zijn kwijtgeraakt
Conditional perfect
- I would have lost
- you would have lost
- he/she/it would have lost
- we would have lost
- you would have lost
- they would have lost
Imperatief
- jij raak kwijt
- jullie raakt kwijt
Imperative
- you lose
- you lose