Vervoeging van lambrizeren

Onbepaalde wijs (infinitief): lambrizeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lambrizeer
  • jij lambrizeert
  • hij/zij/het lambrizeert
  • wij lambrizeren
  • jullie lambrizeren
  • zij lambrizeren

Present

  • I wainscot
  • you wainscot
  • he/she/it wainscots
  • we wainscot
  • you wainscot
  • they wainscot

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lambrizeerde
  • jij lambrizeerde
  • hij/zij/het lambrizeerde
  • wij lambrizeerden
  • jullie lambrizeerden
  • zij lambrizeerden

Simple past

  • I wainscoted
  • you wainscoted
  • he/she/it wainscoted
  • we wainscoted
  • you wainscoted
  • they wainscoted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelambrizeerd
  • jij hebt gelambrizeerd
  • hij/zij/het heeft gelambrizeerd
  • wij hebben gelambrizeerd
  • jullie hebben gelambrizeerd
  • zij hebben gelambrizeerd

Present perfect

  • I have wainscoted
  • you have wainscoted
  • he/she/it has wainscoted
  • we have wainscoted
  • you have wainscoted
  • they have wainscoted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelambrizeerd
  • jij had gelambrizeerd
  • hij/zij/het had gelambrizeerd
  • wij hadden gelambrizeerd
  • jullie hadden gelambrizeerd
  • zij hadden gelambrizeerd

Past perfect

  • I had wainscoted
  • you had wainscoted
  • he/she/it had wainscoted
  • we had wainscoted
  • you had wainscoted
  • they had wainscoted

Toekomende tijd I

  • ik zal lambrizeren
  • jij zult lambrizeren
  • hij/zij/het zal lambrizeren
  • wij zullen lambrizeren
  • jullie zullen lambrizeren
  • zij zullen lambrizeren

Future

  • I will wainscot
  • you will wainscot
  • he/she/it will wainscot
  • we will wainscot
  • you will wainscot
  • they will wainscot

Toekomende tijd II

  • ik zal gelambrizeerd hebben
  • jij zult gelambrizeerd hebben
  • hij/zij/het zal gelambrizeerd hebben
  • wij zullen gelambrizeerd hebben
  • jullie zullen gelambrizeerd hebben
  • zij zullen gelambrizeerd hebben

Future perfect

  • I will have wainscoted
  • you will have wainscoted
  • he/she/it will have wainscoted
  • we will have wainscoted
  • you will have wainscoted
  • they will have wainscoted

Conditionalis I

  • ik zou lambrizeren
  • jij zou lambrizeren
  • hij/zij/het zou lambrizeren
  • wij zouden lambrizeren
  • jullie zouden lambrizeren
  • zij zouden lambrizeren

Conditional present

  • I would wainscot
  • you would wainscot
  • he/she/it would wainscot
  • we would wainscot
  • you would wainscot
  • they would wainscot

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelambrizeerd
  • jij zou hebben gelambrizeerd
  • hij/zij/het zou hebben gelambrizeerd
  • wij zouden hebben gelambrizeerd
  • jullie zouden hebben gelambrizeerd
  • zij zouden hebben gelambrizeerd

Conditional perfect

  • I would have wainscoted
  • you would have wainscoted
  • he/she/it would have wainscoted
  • we would have wainscoted
  • you would have wainscoted
  • they would have wainscoted

Imperatief

  • jij lambrizeer
  • jullie lambrizeert

Imperative

  • you wainscot
  • you wainscot

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van lambrizeren