Vervoeging van mangelen
Onbepaalde wijs (infinitief): mangelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mangel
- jij mangelt
- hij/zij/het mangelt
- wij mangelen
- jullie mangelen
- zij mangelen
Present
- I calender
- you calender
- he/she/it calenders
- we calender
- you calender
- they calender
Onvoltooid verleden tijd
- ik mangelde
- jij mangelde
- hij/zij/het mangelde
- wij mangelden
- jullie mangelden
- zij mangelden
Simple past
- I calendered
- you calendered
- he/she/it calendered
- we calendered
- you calendered
- they calendered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemangeld
- jij hebt gemangeld
- hij/zij/het heeft gemangeld
- wij hebben gemangeld
- jullie hebben gemangeld
- zij hebben gemangeld
Present perfect
- I have calendered
- you have calendered
- he/she/it has calendered
- we have calendered
- you have calendered
- they have calendered
Voltooid verleden tijd
- ik had gemangeld
- jij had gemangeld
- hij/zij/het had gemangeld
- wij hadden gemangeld
- jullie hadden gemangeld
- zij hadden gemangeld
Past perfect
- I had calendered
- you had calendered
- he/she/it had calendered
- we had calendered
- you had calendered
- they had calendered
Toekomende tijd I
- ik zal mangelen
- jij zult mangelen
- hij/zij/het zal mangelen
- wij zullen mangelen
- jullie zullen mangelen
- zij zullen mangelen
Future
- I will calender
- you will calender
- he/she/it will calender
- we will calender
- you will calender
- they will calender
Toekomende tijd II
- ik zal gemangeld hebben
- jij zult gemangeld hebben
- hij/zij/het zal gemangeld hebben
- wij zullen gemangeld hebben
- jullie zullen gemangeld hebben
- zij zullen gemangeld hebben
Future perfect
- I will have calendered
- you will have calendered
- he/she/it will have calendered
- we will have calendered
- you will have calendered
- they will have calendered
Conditionalis I
- ik zou mangelen
- jij zou mangelen
- hij/zij/het zou mangelen
- wij zouden mangelen
- jullie zouden mangelen
- zij zouden mangelen
Conditional present
- I would calender
- you would calender
- he/she/it would calender
- we would calender
- you would calender
- they would calender
Conditionalis II
- ik zou hebben gemangeld
- jij zou hebben gemangeld
- hij/zij/het zou hebben gemangeld
- wij zouden hebben gemangeld
- jullie zouden hebben gemangeld
- zij zouden hebben gemangeld
Conditional perfect
- I would have calendered
- you would have calendered
- he/she/it would have calendered
- we would have calendered
- you would have calendered
- they would have calendered
Imperatief
- jij mangel
- jullie mangelt
Imperative
- you calender
- you calender