Vervoeging van meren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik meer
  • jij meert
  • hij/zij/het meert
  • wij meren
  • jullie meren
  • zij meren

Present

  • I moor
  • you moor
  • he/she/it moors
  • we moor
  • you moor
  • they moor

Onvoltooid verleden tijd

  • ik meerde
  • jij meerde
  • hij/zij/het meerde
  • wij meerden
  • jullie meerden
  • zij meerden

Simple past

  • I moored
  • you moored
  • he/she/it moored
  • we moored
  • you moored
  • they moored

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemeerd
  • jij hebt gemeerd
  • hij/zij/het heeft gemeerd
  • wij hebben gemeerd
  • jullie hebben gemeerd
  • zij hebben gemeerd

Present perfect

  • I have moored
  • you have moored
  • he/she/it has moored
  • we have moored
  • you have moored
  • they have moored

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemeerd
  • jij had gemeerd
  • hij/zij/het had gemeerd
  • wij hadden gemeerd
  • jullie hadden gemeerd
  • zij hadden gemeerd

Past perfect

  • I had moored
  • you had moored
  • he/she/it had moored
  • we had moored
  • you had moored
  • they had moored

Toekomende tijd I

  • ik zal meren
  • jij zult meren
  • hij/zij/het zal meren
  • wij zullen meren
  • jullie zullen meren
  • zij zullen meren

Future

  • I will moor
  • you will moor
  • he/she/it will moor
  • we will moor
  • you will moor
  • they will moor

Toekomende tijd II

  • ik zal gemeerd hebben
  • jij zult gemeerd hebben
  • hij/zij/het zal gemeerd hebben
  • wij zullen gemeerd hebben
  • jullie zullen gemeerd hebben
  • zij zullen gemeerd hebben

Future perfect

  • I will have moored
  • you will have moored
  • he/she/it will have moored
  • we will have moored
  • you will have moored
  • they will have moored

Conditionalis I

  • ik zou meren
  • jij zou meren
  • hij/zij/het zou meren
  • wij zouden meren
  • jullie zouden meren
  • zij zouden meren

Conditional present

  • I would moor
  • you would moor
  • he/she/it would moor
  • we would moor
  • you would moor
  • they would moor

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemeerd
  • jij zou hebben gemeerd
  • hij/zij/het zou hebben gemeerd
  • wij zouden hebben gemeerd
  • jullie zouden hebben gemeerd
  • zij zouden hebben gemeerd

Conditional perfect

  • I would have moored
  • you would have moored
  • he/she/it would have moored
  • we would have moored
  • you would have moored
  • they would have moored

Imperatief

  • jij meer
  • jullie meert

Imperative

  • you moor
  • you moor

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van meren