Vervoeging van moduleren
Onbepaalde wijs (infinitief): moduleren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik moduleer
- jij moduleert
- hij/zij/het moduleert
- wij moduleren
- jullie moduleren
- zij moduleren
Present
- I modulate
- you modulate
- he/she/it modulates
- we modulate
- you modulate
- they modulate
Onvoltooid verleden tijd
- ik moduleerde
- jij moduleerde
- hij/zij/het moduleerde
- wij moduleerden
- jullie moduleerden
- zij moduleerden
Simple past
- I modulated
- you modulated
- he/she/it modulated
- we modulated
- you modulated
- they modulated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemoduleerd
- jij hebt gemoduleerd
- hij/zij/het heeft gemoduleerd
- wij hebben gemoduleerd
- jullie hebben gemoduleerd
- zij hebben gemoduleerd
Present perfect
- I have modulated
- you have modulated
- he/she/it has modulated
- we have modulated
- you have modulated
- they have modulated
Voltooid verleden tijd
- ik had gemoduleerd
- jij had gemoduleerd
- hij/zij/het had gemoduleerd
- wij hadden gemoduleerd
- jullie hadden gemoduleerd
- zij hadden gemoduleerd
Past perfect
- I had modulated
- you had modulated
- he/she/it had modulated
- we had modulated
- you had modulated
- they had modulated
Toekomende tijd I
- ik zal moduleren
- jij zult moduleren
- hij/zij/het zal moduleren
- wij zullen moduleren
- jullie zullen moduleren
- zij zullen moduleren
Future
- I will modulate
- you will modulate
- he/she/it will modulate
- we will modulate
- you will modulate
- they will modulate
Toekomende tijd II
- ik zal gemoduleerd hebben
- jij zult gemoduleerd hebben
- hij/zij/het zal gemoduleerd hebben
- wij zullen gemoduleerd hebben
- jullie zullen gemoduleerd hebben
- zij zullen gemoduleerd hebben
Future perfect
- I will have modulated
- you will have modulated
- he/she/it will have modulated
- we will have modulated
- you will have modulated
- they will have modulated
Conditionalis I
- ik zou moduleren
- jij zou moduleren
- hij/zij/het zou moduleren
- wij zouden moduleren
- jullie zouden moduleren
- zij zouden moduleren
Conditional present
- I would modulate
- you would modulate
- he/she/it would modulate
- we would modulate
- you would modulate
- they would modulate
Conditionalis II
- ik zou hebben gemoduleerd
- jij zou hebben gemoduleerd
- hij/zij/het zou hebben gemoduleerd
- wij zouden hebben gemoduleerd
- jullie zouden hebben gemoduleerd
- zij zouden hebben gemoduleerd
Conditional perfect
- I would have modulated
- you would have modulated
- he/she/it would have modulated
- we would have modulated
- you would have modulated
- they would have modulated
Imperatief
- jij moduleer
- jullie moduleert
Imperative
- you modulate
- you modulate