Vervoeging van motoriseren

Onbepaalde wijs (infinitief): motoriseren

Vertaling: to mechanize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik motoriseer
  • jij motoriseert
  • hij/zij/het motoriseert
  • wij motoriseren
  • jullie motoriseren
  • zij motoriseren

Present

  • I mechanize
  • you mechanize
  • he/she/it mechanizes
  • we mechanize
  • you mechanize
  • they mechanize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik motoriseerde
  • jij motoriseerde
  • hij/zij/het motoriseerde
  • wij motoriseerden
  • jullie motoriseerden
  • zij motoriseerden

Simple past

  • I mechanized
  • you mechanized
  • he/she/it mechanized
  • we mechanized
  • you mechanized
  • they mechanized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemotoriseerd
  • jij hebt gemotoriseerd
  • hij/zij/het heeft gemotoriseerd
  • wij hebben gemotoriseerd
  • jullie hebben gemotoriseerd
  • zij hebben gemotoriseerd

Present perfect

  • I have mechanized
  • you have mechanized
  • he/she/it has mechanized
  • we have mechanized
  • you have mechanized
  • they have mechanized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemotoriseerd
  • jij had gemotoriseerd
  • hij/zij/het had gemotoriseerd
  • wij hadden gemotoriseerd
  • jullie hadden gemotoriseerd
  • zij hadden gemotoriseerd

Past perfect

  • I had mechanized
  • you had mechanized
  • he/she/it had mechanized
  • we had mechanized
  • you had mechanized
  • they had mechanized

Toekomende tijd I

  • ik zal motoriseren
  • jij zult motoriseren
  • hij/zij/het zal motoriseren
  • wij zullen motoriseren
  • jullie zullen motoriseren
  • zij zullen motoriseren

Future

  • I will mechanize
  • you will mechanize
  • he/she/it will mechanize
  • we will mechanize
  • you will mechanize
  • they will mechanize

Toekomende tijd II

  • ik zal gemotoriseerd hebben
  • jij zult gemotoriseerd hebben
  • hij/zij/het zal gemotoriseerd hebben
  • wij zullen gemotoriseerd hebben
  • jullie zullen gemotoriseerd hebben
  • zij zullen gemotoriseerd hebben

Future perfect

  • I will have mechanized
  • you will have mechanized
  • he/she/it will have mechanized
  • we will have mechanized
  • you will have mechanized
  • they will have mechanized

Conditionalis I

  • ik zou motoriseren
  • jij zou motoriseren
  • hij/zij/het zou motoriseren
  • wij zouden motoriseren
  • jullie zouden motoriseren
  • zij zouden motoriseren

Conditional present

  • I would mechanize
  • you would mechanize
  • he/she/it would mechanize
  • we would mechanize
  • you would mechanize
  • they would mechanize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemotoriseerd
  • jij zou hebben gemotoriseerd
  • hij/zij/het zou hebben gemotoriseerd
  • wij zouden hebben gemotoriseerd
  • jullie zouden hebben gemotoriseerd
  • zij zouden hebben gemotoriseerd

Conditional perfect

  • I would have mechanized
  • you would have mechanized
  • he/she/it would have mechanized
  • we would have mechanized
  • you would have mechanized
  • they would have mechanized

Imperatief

  • jij motoriseer
  • jullie motoriseert

Imperative

  • you mechanize
  • you mechanize