Vervoeging van opschilderen

Onbepaalde wijs (infinitief): opschilderen

Vertaling: to retouch

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schilder op
  • jij schildert op
  • hij/zij/het schildert op
  • wij schilderen op
  • jullie schilderen op
  • zij schilderen op

Present

  • I retouch
  • you retouch
  • he/she/it retouches
  • we retouch
  • you retouch
  • they retouch

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schilderde op
  • jij schilderde op
  • hij/zij/het schilderde op
  • wij schilderden op
  • jullie schilderden op
  • zij schilderden op

Simple past

  • I retouched
  • you retouched
  • he/she/it retouched
  • we retouched
  • you retouched
  • they retouched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeschilderd
  • jij hebt opgeschilderd
  • hij/zij/het heeft opgeschilderd
  • wij hebben opgeschilderd
  • jullie hebben opgeschilderd
  • zij hebben opgeschilderd

Present perfect

  • I have retouched
  • you have retouched
  • he/she/it has retouched
  • we have retouched
  • you have retouched
  • they have retouched

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeschilderd
  • jij had opgeschilderd
  • hij/zij/het had opgeschilderd
  • wij hadden opgeschilderd
  • jullie hadden opgeschilderd
  • zij hadden opgeschilderd

Past perfect

  • I had retouched
  • you had retouched
  • he/she/it had retouched
  • we had retouched
  • you had retouched
  • they had retouched

Toekomende tijd I

  • ik zal opschilderen
  • jij zult opschilderen
  • hij/zij/het zal opschilderen
  • wij zullen opschilderen
  • jullie zullen opschilderen
  • zij zullen opschilderen

Future

  • I will retouch
  • you will retouch
  • he/she/it will retouch
  • we will retouch
  • you will retouch
  • they will retouch

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeschilderd hebben
  • jij zult opgeschilderd hebben
  • hij/zij/het zal opgeschilderd hebben
  • wij zullen opgeschilderd hebben
  • jullie zullen opgeschilderd hebben
  • zij zullen opgeschilderd hebben

Future perfect

  • I will have retouched
  • you will have retouched
  • he/she/it will have retouched
  • we will have retouched
  • you will have retouched
  • they will have retouched

Conditionalis I

  • ik zou opschilderen
  • jij zou opschilderen
  • hij/zij/het zou opschilderen
  • wij zouden opschilderen
  • jullie zouden opschilderen
  • zij zouden opschilderen

Conditional present

  • I would retouch
  • you would retouch
  • he/she/it would retouch
  • we would retouch
  • you would retouch
  • they would retouch

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeschilderd
  • jij zou hebben opgeschilderd
  • hij/zij/het zou hebben opgeschilderd
  • wij zouden hebben opgeschilderd
  • jullie zouden hebben opgeschilderd
  • zij zouden hebben opgeschilderd

Conditional perfect

  • I would have retouched
  • you would have retouched
  • he/she/it would have retouched
  • we would have retouched
  • you would have retouched
  • they would have retouched

Imperatief

  • jij schilder op
  • jullie schildert op

Imperative

  • you retouch
  • you retouch