Vervoeging van overleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): overleggen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overleg
- jij overlegt
- hij/zij/het overlegt
- wij overleggen
- jullie overleggen
- zij overleggen
Present
- I deliberate
- you deliberate
- he/she/it deliberates
- we deliberate
- you deliberate
- they deliberate
Onvoltooid verleden tijd
- ik overlegde
- jij overlegde
- hij/zij/het overlegde
- wij overlegden
- jullie overlegden
- zij overlegden
Simple past
- I deliberated
- you deliberated
- he/she/it deliberated
- we deliberated
- you deliberated
- they deliberated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overlegd
- jij hebt overlegd
- hij/zij/het heeft overlegd
- wij hebben overlegd
- jullie hebben overlegd
- zij hebben overlegd
Present perfect
- I have deliberated
- you have deliberated
- he/she/it has deliberated
- we have deliberated
- you have deliberated
- they have deliberated
Voltooid verleden tijd
- ik had overlegd
- jij had overlegd
- hij/zij/het had overlegd
- wij hadden overlegd
- jullie hadden overlegd
- zij hadden overlegd
Past perfect
- I had deliberated
- you had deliberated
- he/she/it had deliberated
- we had deliberated
- you had deliberated
- they had deliberated
Toekomende tijd I
- ik zal overleggen
- jij zult overleggen
- hij/zij/het zal overleggen
- wij zullen overleggen
- jullie zullen overleggen
- zij zullen overleggen
Future
- I will deliberate
- you will deliberate
- he/she/it will deliberate
- we will deliberate
- you will deliberate
- they will deliberate
Toekomende tijd II
- ik zal overlegd hebben
- jij zult overlegd hebben
- hij/zij/het zal overlegd hebben
- wij zullen overlegd hebben
- jullie zullen overlegd hebben
- zij zullen overlegd hebben
Future perfect
- I will have deliberated
- you will have deliberated
- he/she/it will have deliberated
- we will have deliberated
- you will have deliberated
- they will have deliberated
Conditionalis I
- ik zou overleggen
- jij zou overleggen
- hij/zij/het zou overleggen
- wij zouden overleggen
- jullie zouden overleggen
- zij zouden overleggen
Conditional present
- I would deliberate
- you would deliberate
- he/she/it would deliberate
- we would deliberate
- you would deliberate
- they would deliberate
Conditionalis II
- ik zou hebben overlegd
- jij zou hebben overlegd
- hij/zij/het zou hebben overlegd
- wij zouden hebben overlegd
- jullie zouden hebben overlegd
- zij zouden hebben overlegd
Conditional perfect
- I would have deliberated
- you would have deliberated
- he/she/it would have deliberated
- we would have deliberated
- you would have deliberated
- they would have deliberated
Imperatief
- jij overleg
- jullie overlegt
Imperative
- you deliberate
- you deliberate